| |
| |
| |
VII.
Valsche munters en struikroovers.
Gys de Waert was na het wettigen van zyn toekomstig kleinkind daar in het raadhuis van het Noordbrabantsche stadje met den eersten trein weer naar Amsterdam gereisd.
Toen hy daar den volgenden morgen in de tuinkamer aan het ontbyt zat en by zyn snede wittebrood zyn thee dronk en zyn ei pelde, lag een glimlach van tevredenheid op zyn gelaat. Want ofschoon Sabina niet zoo precies van hardheid en weekheid het ei voor hem gekookt had, als Lize dat steeds had gedaan en de thee te lang had staan trekken, dezen morgen lette hy niet op kleinigheden, waarover hy vroeger tegen zyn dochter zou zyn uitgevaren, en genoot hy het resultaat van z'n Brabantschen tocht, genoot hy de gedachte: ‘Die bliksemsche mosterdjongen! Ik zal hem leeren, Gys de Waert in 't ootje te nemen!’
Hy belde en zei tot het dienstmeisje, dat in de deur verscheen:
- Sabina, waar is m'nheer Paul?
- M'nheer is nog in zyn slaapkamer.
Doch daar kwam hy juist binnen, net gekleed gelyk
| |
| |
steeds, als weggeloopen uit een modeplaat, maar een weinig bleek het gelaat en ietwat rood de ooren.
- Wel, zei de Waert op luchtigen toon, toen Sabina gegaan was, je bent laat van morgen. Gisterenavond uit geweest?
- Ja, papa, was aarzelend het antwoord.
- Nu, kan geen kwaad. Dat hebben we allen doorgemaakt.
Zeker, over Paul was hy zeer tevreden. Geen enkele maal had die nog eens over Christiane Corbelyn gesproken, en jongelui zyn anders in zoo'n geval meest zikeneurig, beginnen telkens weer over dat onderwerp, dat ze een meisje mooi vinden en daarom op den inval zyn gekomen, haar te willen trouwen. En De Waert had dan ook zyn erkentelykheid getoond door Pauls zakgeld belangryk te verhoogen.
Ging dus, wat de familie-omstandigheden betrof, alles naar wensch - voor zoover je zoo spreken kunt, als je 'n dochter hebt, die pas met je palfrenier getrouwd is - in zaken bleef het een wonderlyk jaar. Sedert den 9en Mei, den dag, waarop die oolyke Harriman de reporters opsloot, waren de koersen weer aan het dalen; soms gingen ze eens een sprongetje omhoog, maar dan was het weer dalen.
En na die nieuwe groote dalingen kwam in Juni weer het parool, dat er op de beurs een kerstboom stond, waaraan je maar te plukken had om cadeautjes te krygen, dat er weer ‘koopjes’ waren te halen, en de hartstocht van het speelhol-gegok, de van de door hun tulpenhandel beroemde vaderen geërfde dolheid, sloeg weer uit in de Hollandsche gemoederen als een epidemische waanzin.
Inderdaad begon ook vervolgens een styging, die aanhield tot tegen het einde van Juli: Unions noteerden
| |
| |
te Amsterdam 8 Mei 146, 10 Mei (na Harrimans reporter-historie) 142, 24 Mei 134, 14 Juni 135, 28 Juni 139, 5 Juli 142, 25 Juli 147. En menig bescheiden kruideniertje, kantoorbediende, kleine rentenier maakte met die styging een winstje, en werd in zyn schaapkoppigheid juist daardoor weer aangezet om verder zyn geld te brengen naar de piccolo's van den valschen croupier Harriman.
Ook Wouters en Neerdyk, de twee vrienden, die zich na den dood van Uyterlinde nog nauwer hadden aaneengesloten, behaalden, na vele droevige dagen in het ‘Hof van Holland’ over verliezen te hebben zitten broeden, een winstje en Wouters, die sedert de Maartsche dagen verwaarloosd en met ongekamde haren door Amsterdam had rondgezworven, begon zich weer netter te kleeden. O, zeker, hy kreeg het wel terug, wat-i verloren had; dat zou-d-i wel eens willen zien, dat-i 't niet terug kreeg; wel heerejé, hy verliezen, zoo gek was-i nog lange niet; volhouden, altyd maar volhouden, daarin zit de heele kunst. ‘Dat is de algemeene zienswyze tegenwoordig op de beurs’, had de gele bediende van Rombouts tot hem gezegd, ‘volhouden, altyd maar volhouden.’
Dries Corbelyn was, nadat in het begin van Mei zyn vermogen met het voor hem aardige bedrag van zeven duizend gulden vermeerderd was, een opgeruimd man geworden. Sedert hy zyn fabriek had moeten verlaten, had hy de gansche triestige dagen aan niets te denken gehad dan aan het langzaam maar zichtbaar verminderen van zyn kleine kapitaal, had hy zich gekweld met het zoeken naar middelen om weer iets te verdienen.
En zie, daar op eens daar had-i het! Wanneer je nog maar f 80.000 ryk bent, daarvan met vrouw en
| |
| |
drie dochters in zorgen moet leven, en daarvan ook de dochters, als er zich een man mocht opdoen wel geen vermogen, want dat is natuurlyk onmogelyk, maar dan toch een uitzet moet geven, dan is een vermeerdering van je bezit met f 7000 verduveld aardig. Wanneer hem dat 'n paar malen gebeurde, dan was-i er boven op. Neen, neen, 'n speler wilde-n-i niet worden; daar hoor je genoeg van, van spelers; zoo iemand, die van geen uitscheiden weet, die alles er aan waagt, zoo iemand wilde-n-i niet zyn. Maar 'n paar malen nog zoo'n extraatje - natuurlyk, 'n volgenden keer moest het iets meer worden dan f 7000 - 'n paar malen dus 'n stevig extraatje, zoodat-i anderhalf ton zou hebben, of zeggen we twee ton, of 'n weinig meer, 'n weinig meer schaadt niet; dus nog 'n paar malen zoo'n verduveld aardig benefietje, dan zou-d-i uitscheiden, finaal uitscheiden. Want als je doorgaat, dat is bekend genoeg, dan wordt het 'n hartstocht; dat is net als met rooken of met drinken of meer van die dingen, waarby de Hartstocht zegt: ‘Ja!’ en waarby de Wil zegt: ‘Neen!’ en dan de aristocratische Hartstocht tot den Wil zegt: ‘Loop jy maar naar de maan, burgermannetje!’ en aan den Wil het kleine levenslichtje uitblaast, om voortaan als alleenheerscher te tronen in het zwakke wezentje, dat daar mensch heet.
Ja, het middel om ryker te worden had-i gevonden. En 't was zoo dood eenvoudig. Hy had alleen maar op te letten, wanneer er weer 'n tydstip zou wezen, waarop de koersen laag zouden zyn, en dan koop je, en als ze dan weer ryzen, dan verkoop je. 't Is het ei van Columbus. Eigenlyk gek, dat-i dat niet eerder ingezien had. Maar zoo gaat het: de eenvoudigste dingen zie je over het hoofd.
En sedert hy in het begin van Mei ‘winst had ge- | |
| |
nomen’, ging hy voort, met elken avond in zyn courant de koersen van de Amerikanen te bestudeeren.
En, merkwaardig, zeer, zeer merkwaardig: op heel enkele uitzonderingen na, rezen ze en daalden ze steeds in dezelfde verhouding, dansten en hopsten ze, die Amerikanen, precies als een ry soldaten in het gelid. Als een ry soldaten in het gelid gehoorzaamden zy allen aan hetzelfde commando. Of je sporen had in het noorden of sigarenfabrieken in het zuiden, of een Amalgamated Aardappelrooiery Company in de straten van New-York of een Orgeldraaiery in de prairiën van het westen, 't was alles hetzelfde, ze gingen heel symmetrisch allemaal met mekaar op en neer.
Vroeger zou hy dit heel raar hebben gevonden; maar sedert zyn schoonen Meidag oefende hy geen kritiek. Dagelyks tevreden aan het diner zyn aardappeltjes etend met vleesch en groente, dacht hy reeds aan het Avondblad, dat straks onder de thee zou komen. En na den eten, als Baby of Emmy of Corry in de voorkamer der suite de thee zette, zat hy voor het raam om uit te kyken, wanneer of de krantenvrouw zou komen. En als die belde aan de deur in de stoep, stond hy op en stak het gas aan om dadelyk te kunnen lezen.
- Maar, papa, zei Corry, wy schemeren nooit meer; ik hou zoo van schemering.
- Kind, zei mama, papa moet de krant lezen.
En mama maakte dan in de kleine kamer de gordynen dicht voor het eene raam aan de straat en in de kleine achterkamer voor het eene raam aan de binnenplaats, en Corbelyn ging zitten in zyn rieten leunstoel - een andere was te duur geweest, toen ze hem kochten - en trommelde met de vingers op de tafel, totdat Geurtje binnenkwam met de courant.
| |
| |
- Altyd dadelyk de krant brengen, als-i 's avonds komt, zei mevrouw tot Geurtje.
- Maar, mevrouw, hy is net gebracht.
- Nu goed, 't is maar, dat je er om denkt.
Dan sloeg Corbelyn snel de courant open, vervolgde met de vingers de lyst, maakte op blaadjes, die hy voor dat doel in den zak bad, denkbeeldige berekeningen over denkbeeldige winsten, over wat-i zou hebben gewonnen of verloren, wanneer-i dán gekocht had en dan verkocht, en sprak vervolgens met mama over de koersen, terwyl Baby, Emmy of Corry de thee inschonk.
In Juni zei hy, dat er thans naar zyn meening weer ‘koopjes’ moesten zyn, en dat hy naar Harlebeek ging om er eens over te praten. Toen antwoordde mevrouw, dat de kinderen toch dezen keer, als-i weer 'n buitenkansje had, wat kleeren moesten hebben: 't liep tegen den zomer en de zomerjaponnen van verleden jaar, daar was de fraîcheur erg af.
- Als ik weer zoo'n extraatje heb, dan kan jullie zooveel zomerjaponnen koopen, als je wilt. Dan kan Baby koopen, wat ze wil, zei hy, zyn voorheen zoo ernstig maar thans luchthartig gelaat tot Baby wendend, en denkend aan wat vroeger by zulk een gelegenheid eens door Corry beweerd was.
Maar de grootlynig schoone Christiane, met de groote vlakten van schoonheid op het gelaat, boog haar hoofd over haar handwerk, antwoordde niets, en ook Emmy en Corry zwegen.
- Hoe is dat met Christiane en Paul de Waert? vroeg Corbelyn aan zyn vrouw, toen ze dien avond in de slaapkamer alleen waren. Hoor je daar nog wel eens iets over?
- Er schynt niets van te komen, zei mevrouw; ik hoor ten minste niets meer.
- Dat is jammer; dat was heel mooi geweest.
| |
| |
- Wy zullen niet ryk genoeg zyn, hernam mevrouw, want aan Christiane kan het niet liggen, wanneer een jonge man, die eens van haar houdt, vervolgens wegblyft. Zy schynt het zich aan te trekken; zy is erg stil.
- Zoo iets meende ik ook al te merken. Arm kind! Nu, nog maar 'n beetje geduld, ik zal zorgen, dat ik wat verdien; dan wordt dat allemaal anders.
Christiane had Paul deze eerste maanden van het jaar herhaaldelyk ontmoet. Hy was begonnen haar brieven te schryven - hy had verzocht, het antwoord niet aan zyn huis te adresseeren, maar met behulp van een chiffre aan het postkantoor - en zoo hadden zy elkander veel liefs geschreven, en ook mondeling gezegd op hun ontmoetingen in de stad, en dikwyls ook in het Vondelpark des avonds.
De komst van zoo'n brief was voor Emmy en Corry altyd een uitbundige pret geweest; zy hadden er aan de brievenbus op geloerd, Christiane had haar niet voor kunnen zyn, en Corry had hem steeds op een zilveren presenteerbord aan haar oudste, moederlyke zus gebracht. En als zy in de straten wandelden, en Paul in de verte naderde, maakte Corry opmerkzaam op de merkwaardigheid, dat die m'nheer De Waert altyd wist. waar zy waren. Paul had haar dan hoffelyk aangesproken, was een eindweegs mee opgewandeld, en Emmy en Corry waren iets vooruit geloopen.
Maar plotseling waren er geen brieven meer gekomen, en op haar wandelingen hadden zy hem niet meer gezien. Ja toch, eenige malen nog, maar op gansch andere plaatsen in de stad dan voorheen, en dan had hy telkens aan den overkant der straat geloopen en had wel beleefd den hoed afgenomen maar haar aangesproken had hy niet.
Eens zelfs, in de Kalverstraat, had Corry gemeend,
| |
| |
dat zy hem in de verte een zystraat zag ingaan; zy had tersluiks van terzy naar het gelaat van Christiane gezien, en die had erg met de oogleden geknipt, alsof zy iets in de oogen had.
Zy hadden het heel goed gemerkt, Emmy en Corry, dat Christane stil was geworden, en eens op een avond in haar gemeenschappelyke slaapkamer, toen de lichten uit waren, toen, daar in den donker, had Corry, die reeds half geslapen had, gemeend, dat er daar rechts van haar, in het bed van Christiane, geweend werd, en zy had zich heel zacht een weinig opgericht en had zus hooren snikken.
Sedert hadden zy en Emmy geen gekheid meer er over gemaakt.
Het was op een dag in Juni, dat Dries Corbelyn, weer op weg ging naar het huis des fatsoens van Gys de Waert, waar nog nooit een politieagent is binnengekomen om den bezitter de duimschroeven aan te leggen. 't Was er vol in de groote hal; zy stonden manneke aan manneke, snugger manneke aan snugger manneke, vry Nederlander aan vry Nederlander, allen bereid zich uit te kleeden tot met het hemd, om den Harrimans de gelegenheid te geven hun vermogen te kapen, en den De Waerts en Harlebeeks om er hun provisie af te houden en door middel van verschuivingen van koersen en prolongatierente nog een extraatje te stelen.
't Was er vol in de groote hal als in een vliegenvanger. En Corbelyn had geenszins den indruk, dat hy ook een vlieg was, die op den honing afkwam; dat hy ook weldra zou kunnen spartelen in zoo'n vliegenhuisje, dat Harriman maar boven het gas had te houden om ze allen te doen crepeeren. Die volte, die wriemelende drukte gaven hem integendeel een gevoel, alsof
| |
| |
hy met naarstigen vlyt hard aan den arbeid was, aan een harden arbeid, waarby voor den noesten werker iets te verdienen is.
Er waren zooveel luidjes reeds vóor hem, dat hy Harlebeek ternauwernood te spreken kon krygen. Toen hy eindelyk binnen werd gelaten, kwam die hem te gemoet en zeide:
- Dag, m'nheer Corbelyn! Dat doet me pleizier dat ik u eens weer zie; u kwam zeker eens hooren, hoe ik er over dacht, nog eens 'n kansje te wagen.
- U heeft het erg druk, zei Corbelyn.
- Druk, m'nheer Corbelyn? Het hoofd loopt me om. Ik heb het de laatste week zoo druk gehad, dat de tong my Zaterdagavond was - 't klinkt gek, maar 't is letterlyk waar - of-i niet meer spreken wou. Heel Amsterdam koopt in. Of liever heel Nederland koopt in. Want ook uit de provincie regent het kooporders.
- Dus u meent, dat ik het wagen kan?
- Wagen? Er is geen wagen by. Altyd wel te verstaan: naar myn meening. Maar naar myn meening is er geen wagen by. Deze laatste daling is 'n daling zonder slot of zin. Er is absoluut geen reden voor. Daar moet binnenkort reactie op volgen. Ik geloof, dat we door de crisis heen zyn en dat dit maar 'n laatste weerlichten van het onweer is.
Het waren groote hoeveelheden, die Harlebeek op een formulier schreef, Unions, Steels, Car & Foundrys enz.; Corbelyn teekende zyn kooporder, had alvast wat Nederlandsche Staatspapieren en Russische Sporen als surplus meegebracht en zou nog denzelfden dag het restant bezorgen.
Er volgde een prettige tyd voor Dries Corbelyn, voor zyn vrouw, voor Emmy en Corry. Alleen Baby bleef droevig.
| |
| |
De avondbladen af te wachten, was Dries Corbelyn, terwyl er thans zoo'n groot vermogen van hem in prolongatie lag, niet mogelyk; dadelyk na de koffie des middags ging hy de straat op, wilde de klok van den Westertoren wel vooruit draaien, opdat toch in godsnaam de beurs kon beginnen, stapte snel de Keizersgracht af, ging dan door de drukke Paleisstraat naar den Dam, naar het Damrak.
Daar heb je de Beurs, zie je, door Berlage gebouwd; erg lange linialen zyn er voor noodig geweest. Duivels, die klok daar in den toren van de beurs wyst nog maar twintig minuten na een. Om half twee begint het eerst. Maar, kyk, daar komen er al eenige het Rokin af, hooge hoeden en in 't zwart, staat deftig hooge hoeden en in 't zwart, 't zyn ook deftige menschen, loopen 's Zondags in de kerk met het zakje, hebben 'n plaatje aan de deur: ‘Liefdadigheid naar Vermogen’, wat hun f 4.00 in 't jaar kost plus de kosten van het plaatje, en doen veel voor 't nut van 't algemeen, by voorbeeld... nu ja, dat valt je nu niet altyd dadelyk zoo op stel en sprong in, wat die heeren tot nut van hun medemenschen doen... maar je hebt er, die met de kiepe op den rug uit Duitschland zyn gekomen, en voor 'n zakje vol kralen tabaksconcessies van inlandsche hoofden in Indië hebben gekocht, en dan later in Nederland gebouwen van liefdadigheid stichten met besturen, wier namen in de krant komen, en dat vinden die heeren van 't bestuur dan aardig, dat ze hun namen eens in de krant kunnen lezen, wat 'n mensch ook immers zoo gemakkelyk niet gebeurt, want by je geboorte kom je in de krant, maar dan kan je nog niet lezen, en by je huwelyk kom je in de krant, maar dan ben, je op je huwelyksreis, en by je dood kom je d'r in, maar dan kan je 't ook niet lezen. En die heeren van het
| |
| |
bestuur houden dan redevoeringen op den stichter, en dat komt ook weer in de krant, god god, het is zoo aardig.
Maar... kyk, kyk... daar komt de stroom van beursheeren de Kalverstraat uit, het Rokin af; ja maar, blikslager, maak jullie nu toch voort, 't is by half twee en de koersen moeten we weten hier in Amsterdam. Gut, in eens staat de stoep van de beurs heelemaal vol, ze gaan met een breeden stroom de beurs in. En nu beginnen ze plotseling die daar nog uit de Kalverstraat en de Paleisstraat komen, op 'n drafje te loopen, en de Papenbrugsteeg komen ze uit, die hebben by Kras gegeten, en langs de Nieuwe Kerk komen ze, die waren in de Poort van Kleef; da's aardig in de Poort van Kleef, dat geroep van de kellners uit de zaal naar het buffet, en het geroep van het buffet naar de keuken, dat klinkt als een echo op het geroep van de kellners: halve met, halve met, kleintje koffie, kleintje koffie, erwtensoep, erwtensoep, bier, bier... Wel, da's 'n gek gezicht! Hoe kan dat zoo vlug gaan, zou je zeggen! Nu zyn ze in eens allemaal weg, allemaal zyn ze nu in eens in de beurs; slechts hier en daar op het plein voor de beurs en op de stoep zie je nog 'n paar nakomers.
- Maar, duivel, hy, Dries Corbelyn, wat staat-i hier te malen op den Dam en als 'n kind aan allerlei dingen te denken waarvoor-i hier niet gekomen is. Gauw naar 't Damrak; in de Nederlandsche Effectencompagnie hangen de schoolborden met de koersen.
O, hy ziet het al, hoe het staat vandaag! Ha, ha, dat zie je dadelyk hier 's middags onder beurstyd op het Damrak. Aan de gezichten van de voorbygangers zie je, hoe het met de koersen staat. Kyk, kyk, die daar gniffelt in z'n zakdoek, weerlig, die zal 'n goeie dag
| |
| |
hebben; zyn corpus schudt van het lachen... Halt, hier is-i voor het gebouw van de Compagnie, en daar gaat éen stroom menschen in en éen stroom komt er uit. En die er in gaan, kyken ernstig. En die er uit komen, lachen. Dat is je ware. 't Moet 'n prachtige dag zyn vandaag. Hy zal ook maar probeeren, mee naar binnen te komen. Wat 'n geduw! Wat 'n gedrang! Wat willen ze toch? Ze zien toch aan de gezichten, dat het goed staat. Vooruit jy daar nu; men wil toch zelf ook het bord zien. Ei kyk, gelukkig, het bord hangt hoog, dat je 'tuit de verte al kunt lezen.
Duivels, duivels! Wat gaan ze vandaag in de hoogte! Heere, Heete! Is dat 'n genot!
Hy kan de koersen niet allemaal precies lezen hier; hy moet dichterby; wat dringen die menschen toch, wat willen ze toch?
Ho, ho, het staat prachtig over de heele lyn!
Nu zal hy maar weer naar buiten gaan, en dan zoo nog wat hier in de buurt wandelen, want wat-i aardig vindt - altyd als de koersen gerezen zyn; want als ze gedaald zyn, ga je liever naar huis - maar als ze gerezen zyn, vindt-i het aardig het uitgaan van de beurs te zien: al die heereti zoo de trap afkomend, sommigen op 'n drafje, andeten vlug stappend, anderen weer naar 'n rytuig hollend.
Heere, heere, wat is 't hier aardig by de beurs! Zoo te denken, dat daar binnen in dat harde, van buiten zoo stille gebouw nu alles vol leven en beweging is, vol verliezen en winsten, vol vechten en hals afsnyden... want, duivels, 't moet daar soms hard toegaan. Z'n broer Arend kon daar heel aardig over vertellen.
Kyk, daar komen ze, ze komen er uit; 't is kwart voor drie. Ze lachen: de hooge koersen van den dag lachen op hun gezicht.
| |
| |
Nu zal-i toch ook maar naar huis gaan om aan mama het nieuws te vertellen. Maar eerst even by Hajenius in. Hy wil 'n kistje lekkere Havanna's koopen. Dat kan er vandaag wel af, en zoo'n geurige sigaar 's avonds voor 't naar bed gaan, dat vindt-i prettig; daar slaap je lekker op.
Ja, ja, de koersen rezen. Wel kwam er soms een flauwe dag, en dan wachtte Córbelyn, nadat hy op de schoolborden had gekeken, niet op het uitgaan van de beurs, maar ging hy ietwat sloerig naar huis.
Maar spoedig herstelde de daling zich weer, en tot tegen het einde van Juli was de tendenz opwaarts.
Omstreeks dien tyd ging Dries Corbelyn naar het kantoor van De Waert & Co., en vroeg aan Harlebeek wat hy er van dacht om nu eens te verkoopen.
- Verkoopen? Waarom? zei Harlebeek. Ze zullen, naar men stellig verwacht, nog verder ryzen, en dan koopt u maar weer in, en dat is maar dubbel courtage betalen. Myn advies is: houden! Voorloopig altyd maar houden!
Maar het zwarte iaar was nog niet aan het eind!
In het midden van de zomerwarmte kwam daar by gansch heldere lucht weer een donderslag.
Terwyl al, wat in Amsterdam beursman was, zoo gaarne buiten, in de bosschen van Baarn of in de zeelucht van Zandvoort, zyn nervositeit kalmeeren wilde, werd er den 3en Augustus in Chicago een vonnis geveld, waarby een boete werd opgelegd zoo hoog, dat er in de annalen der jurisprudentie van den aardbol geen uitspraak mee te vergelyken is.
De Standard Oil Company, de maatschappy van den petroleumkoopman en multimillionnair Rockefeller - hy bezit 300 millioen dollar of 750 millioen gulden, en hy ruikt niet naar zyn petroleum, want het venten laat
| |
| |
hy aan anderen over - die maatschappy werd wegens 1463 verschillende recente gevallen, waarin zy van een zekeren spoorweg voor het vervoeren van haar petroleum vermindering van de gewone vrachttarieven had bedongen, als zynde dit strydig met de Amerikaansche wetten, tot een boete van 29.240.000 dollar of ruim 73 millioen gulden veroordeeld.
De voorlezing van het vonnis in de rechtbank te Chicago, die langer dan een uur duurde, werd, telkens wanneer er scherpe uitdrukkingen tegen de Rockefellers in voorkwamen, door luide toejuichingen van het publiek onderbroken. En scherpe uitdrukkingen waren er. Die rechter Landes noemde in zyn vonnis de Rockefellers ‘valsche munters en struikroovers’.
Valsche munters, omdat zy papieren maken en aan het publiek verkoopen, die geen waarde hebben; struikroovers, omdat zy aan de beurzen met hun jobberkoersen de menschen overvallen gelyk gauwdieven in den zwarten nacht de reizigers der wegen.
Tegen die zelfde, aldus onder toejuiching van het Amerikaansche volk door den Amerikaanschen rechter gequalificeerde heeren was de president der Vereenigde Staten, Roosevelt, reeds herhaaldelyk in manifesten aan zyn volk opgetreden. Vandaar dat financiertjes in Nederland, die als marodeurs, op afval azend, achter de bende van die valsche munters en struikroovers aandribbelen, in Nederlandsche bladen van een Rooseveltcrisis hadden gekletst.
De demagogen handelen verkeerd, zei Roosevelt in een manifest, ‘maar hun tegenstuk in het slechte is die byzondere soort van multimillionnairs, die de minst benydenswaardige en zeker de minst bewonderenswaardige van al onze burgers is: een man, van wien met recht kan worden gezegd, dat zyn gelaatstrekken
| |
| |
hard en wreed zyn geworden, terwyl zyn lichaam slap werd; wiens zoon een nar is en wiens dochter een buitenlandsche prinses; wiens hoogste genoegens op zyn best in een smakelooze en extravagante weelde bestaan; wiens eigenlyk genot, wiens eigenlyk levenswerk de ophooping en de uitbuiting van macht is in haar minst verheffenden, in haar smerigsten vorm.’
Wat moet den heeren, die daar in Amsterdam in de ‘valsche munten’ der gentlemen aan den overkant van den grooten vyver handelen, de borst van zelfgevoel zwellen, wanneer zy des avonds in de couranten lezen, dat de Officier van Justitie een streng requisitoir heeft gehouden tegen een drietal kerels, die vyftig heusche valsche kwartjes hebben gemaakt, zulk schoelje, zulk geboefte, zulke bandieten!
Wat moet den heeren de borst van zelfgevoel zwellen, wanneer zy daar staan in de beurs als kerels naast mekaar, en het vaderland loven, waar geen president hen uitscheldt, of hy ze voor de honden heeft gevonden; waar integendeel standbeelden voor hen worden opgericht, en straten en kaaien naar hen worden genoemd, en het kan niet lang meer duren, of op het Damrak blyven op een goeden dag de voorbygangers eerbiedig zwygend staan, omdat daar binnen Poraz heeft aangeheven en Sirach is ingevallen, en zy allen nu meezingen, Donchery en Hooydonck en De Waert en Harlebeek, omdat uit onbeklemde borst nu alle gokhuizen in Amsterdam het oudvaderlandsche lied zingen:
Wien Neerlandsch bloed door d'a-hadren vloeit
Van struikrooverssmetten vry-hy...
Maar na dat vonnis van den rechter Landes stond hun voorloopig de gorgel niet naar zingen. Integendeel,
| |
| |
het was hun, toen de koersen, die in Juli zoo mooi waren bygekomen, weer in eens in New-York kelderden, of er hun een stropje om werd gedraaid.
Want de Rockefellers en Harrimans gingen daar weer aan het werk. Dat zouden ze goddome die Roosevelt en dat Amerikaansche plebs afleeren, hun zulke loeren te draaien als dat vonnis van Chicago. Ze smeten met hun beursmanoeuvres de koersen naar beneden, elken dag weer, elken dag meer; ze gingen weer uit zengen, en branden en stroppen draaien, en de Unionsr die daar 24 Juli nog 146 hadden gestaan, stonden 12 Augustus 124!
- Goede god, zei Dries Corbelyn, toen hy in de tweede week van Augustus om raad kwam op het kantoor van De Waert, goede god, m'nheer Harlebeek, m'nheer Harlebeek!
- 't Is 'n verdoemde boel dit jaar, antwoordde Harlebeek; alle duivels zyn los daarginder. Die vervloekte Roosevelt! Wil zich populair maken, die kerel, en smyt daarvoor de heele wereld onderstboven.
Corbelyn moest voor de derde maal zyn surplus verhoogen. En hy verhoogde. Aan verkoopen dacht hy zelfs niet: een derde van zyn vermogen zou hy hebben verloren. Integendeel, ‘houden’, zei Harlebeek, ‘en tot deze pryzen bykoopen.’
En hy kocht by, want nu moest het toch eindelyk de werkelyke tyd van de koopjes zyn!
Destyds woonde in het huis van Dries Corbelyn de vreugde niet meer.
Elken middag ging hy uit om op het zwarte bord in de Nederlandsche Effectencompagnie de koersen te zien: elken middag kwam hy droevig terug.
- Mama, vroeg Christiane op een dag, toen de vader na koffiedrinken weer uit was gegaan; mama, wat
| |
| |
heeft papa toch tegenwoordig? Hy ziet er zoo slecht uit.
- Papa heeft vreeselyk verloren aan de beurs, kind!
Ja, Dries Corbelyn had plotseling, zoo zonder dat je iets byzonders verwacht, vreeselyk verloren. Nog in Juli was-i zoo vroolyk geweest; toen stond-i zoo mooi; had-i toen maar verkocht. Maar nu... je kunt je er niet indenken, nog geen veertien dagen is het geleden! Want dat is het zonderlinge van het beursgedobbel: het denkvermogen is beneveld. En in verband daarmee: de hoop verliest een speler nooit. Of liever: hy is zich niet bewust, hoe 't eigenlyk staat; hy rekent nog altyd met zyn volle vermogen; hy heeft nog altyd diezelfde papieren; die hebben zoo veel gekost, dus zullen ze wel weer ryzen. Dat hy alles kan verliezen, staat hem geenszins klaar voor oogen. Dat is net, als dat je in 'n automobiel zit, je gaat vanzelf razen; je hebt 'n flauw idee, dat je niet wys bent, en toch doe je 't, totdat je het gezicht op iden weg verliest, tegen een boomstronk vliegt en de beenen breekt. Je zit daar nu eenmaal in, in die automobiel van het spel; je bent op reis, je zit midden in de hei, het stuur deugt niet meer, maar je moet verder; en je zult tehuis komen; volhouden; die Unions, die nu 124 staan, stonden toch nog geen jaar geleden 190; ze gaan weer omhoog; houden, houden; als je verkocht, zou je 'n derde van je kapitaal verliezen; en later als ze weer gerezen waren, zou je je 'n verwyt ervan maken, dat je niet had gehouden; dat is toch te gek. Wat is er ook eigenlyk voorgevallen? Je hebt toch f 80.000, en dat dat nu maar f 50.000 meer zou zyn... waarom? Wat is er dan gebeurd? Er is toch geen huis van je afgebrand? En geen schip is er van je gestrand? En je hebt niets gedaan, dan wat papiertjes teekenen by Harlebeek.
| |
| |
Zoo denken niet bepaald, maar zoo voelen het de spelers, en ze razen door.
En ‘houden, houden!’ roepen de Harlebeeks.
Wat zullen ze ook anders? Veertien dagen geleden hebben ze dien menschen gezegd: ‘Koopen’.
En de Corbelyns houden, en moeten de in zulke tyden hooge prolongatierente betalen en telkens weer de provisie voor de verlengingen, en gaan met vliegende vaart achteruit.
Als je van den Dam komt, staat het daar op het Damralk voor je, het vreugdeloos rechtlynig speelgoedgebouw, een klomp steenen, langs een paar luttele lynen opgebouwd, voldoende voor een villa, maar die een zoo groot blok het aanzien geven, of het van armoede in zyn hemd loopt.
In het front, dat voor je staat, hangt in den toren links in een boogvormige opening de beursklok, die te half twee geluid wordt, de ‘doodsklok’, gelyk de bewoners van het Damrak haar in het zelfmoordenaars-jaar 1907 noemden.
Je gaat de treden van de breede stoep op; door deuren gaan de beursleden, door tourniquets wie voor 25 centen als toeschouwer binnen wil, om de goederenof graanbeurs te zien (want de effectenbeurs is particulier). Links en rechts van de hal, waar je nu staat, zyn vestiaires, en daar door gaande kom je in de goederenbeurs.
Aan het einde van de goederenbeurs is links de stadstelefoon, rechts de rykstelefoon en telegraaf. Tusschen beiden door voert links een toegang naar de graanbeurs, rechts een toegang naar de effectenbeurs.
't Is een tamelyk vierkant lokaal, die zaal voor den effectenhandel. Aan de wanden zyn nissen, by de grootere firma's in huur. In het midden der localiteit
| |
| |
is een rotonde, de guide, waar heeren staan, die met dezelfde urbaniteit de valsche als de echte koersen noteeren, en waar de going is, die te half twee met hellen, weerklinkenden gongslag den aanvang, te kwart voor drie het einde der officieele beurs verkondigt.
Achter in de zaal leidt rechts een toegang naar het terrein, waar de executoriale verkoopen plaats hebben. Aan den achterwand is tevens een galery voor toeschouwers, en daarboven is ook een ingang tot het societeitslokaal, waar na beurstyd de nyvere insiders gokken met het geld van de snuggere outsiders.
Een galery voor toeschouwers! Dat is te zeggen: daar mag je niet komen dan geïntroduceerd door een lid der Vereeniging voor den Effectenhandel. Want wat ge hier ziet, deze effectenbeurs, is niet een openbare beurs zooals het Wetboek van Koophandel het eischt, maar een lokaal, dat de gemeente Amsterdam - mirabile dictu! Dat wil in het Hollandsen vertaald zeggen: 't is te gek om er van te praten, maar de dolheid is waar! - aan de Vereeniging voor den Effectenhandel verhuurd heeft!
Niemand van het publiek, geen man van de politie, geen Officier van Justitie mag daar binnenkomen in die openbare beurs! Het is een besloten huis!
Er zyn ongeveer 635 leden van de Vereeniging voor den Effectenhandel. Die komen daar des middags met hun bedienden, en als de gong in de rotonde den aanvang slaat, zullen er ongeveer 2000 personen in het pl.m. 1000 vierkante meter groote lokaal zyn; dat is op elken vierkanten meter 2 personen. Zy staan dus dicht opeengepakt, en wie er snel een telegram moet wegbrengen of een bericht overbrengen, moet draaien en stooten en duwen om er door te komen.
| |
| |
Een betrekkelyk klein aantal der heeren zit er in de nissen langs de wanden; de groote massa vult - de meesten tegenwoordig in fantasie gekleed, sommige meer ouderwetsche kantoren nog in gekleede jas en hoogen hoed - in dicht opeen gepakte groepen de zaal. Zoo'n groep heet een hoek. In elken hoek worden bepaalde fondsen verhandeld; hier is de hoek van de Steels, daar van de Unions, daar van de Koninklyke, daar van de Handel-Maatschappy, daar van Cultures. En zy, die er hun werk van maken in bepaalde hoeken speciaal te handelen, heeten hoeklui. Die hoeklui geven aan de noteerders in de rotonde de koersen op, waartegen in hun hoek verhandeld is.
Daar in elke groep staan de heeren, als er drukte is, te schreeuwen, de verkoopers tegen de koopers, de koopers tegen de verkoopers, met een kracht en een getier, dat men verwonderd is over het uithoudingsvermogen der menscheiyke keel.
- ⅝ jou 100 Steels! schreeuwt er, wie 100 Steels te koop aanbiedt tegen den koers van ⅝ boven het geheele getal van den koers.
- 3/16 my 50 Rocky's! raast er, wie 50 Rocky's, op dezelfde wyze zyn koers bepalend, koopen wil.
- Jepse! schreeuwt of raast door al het geroep heen degene, die de 50 Rocky's tegen dien koers verkoopen wil.
Want ‘Jepse!’ wil zeggen: ‘Je hebt ze!’
Zoo staan de heeren daar te ‘laten’ en te ‘bieden’, en als ze hebben gekocht of verkocht, houden ze snel hun potlood boven hun notitieboekje en noteeren hun koop en verkoop.
- Het half jou honderd! Het half jou honderd! Het half jou honderd! gilt de handelaar, die zyn fonds
| |
| |
aanbiedt tegen den koers van een half boven het geheele getal.
Maar niet altyd is een fonds zoo makkelyk te krygen als dergelyke hoofdfondsen.
Wanneer iemand van een fabriek, van een tram aandeelen verlangt, die niet zoo voortdurend verhandeld worden, waarvoor dus geen bepaalde “hoek” is, dan moet hy die zoeken te krygen in de buurt, waar die soort zaken verhandeld worden; dan gaat hy, om een houder van dat fonds te vinden, daar schreeuwen:
- 37 my 10 Mookerheide! 37 my 10 Mookerheide! 37 my 10 Mookerheide! 37 my 10 Mookerheide!
En plotseling klinkt het dan naast hem:
- 37 jou 7 Mookerheide!
Nu heeft hy er 7 en hy begint weer te roepen en te razen:
- 37 my 3 Mookerheide! 37 my 3 Mookerheide! Of wel, hy wil zoo'n weinig verhandeld fonds te koop aanbieden; dan schreeuwt hy daar:
- 'k Heb Mookerheide! 'k Heb Mookerheide! 'k Heb Mookerheide!
- Ik koop Mookerheide! schreeuwt een ander.
En dan maken de heeren een koersje en koopen en verkoopen. Of ook, zy vinden, dat er op die manier niet genoeg kan worden verdiend; en dan koopen en verkoopen zy nog niet, maar gaan naar de rotonde en geven een koers op, die dan voor dien dag door de urbane heeren van den guide officieel genoteerd wordt.
En dan schryft de toekomstige kooper aan zyn client, dat er heden wel Mookerheide aan de beurs verhandeld is maar tegen den koers 41, gelyk hy uit de officieele koersnoteering ook zien kan. Maar dat er dus voor den koers 38, dien de client wilde besteden,
| |
| |
niet te verkrygen was, en wat of hy er van denken zou, als men nu eens trachtte eerstdaags Mookerheide - een fonds, dat zeer aan te bevelen is en een hoopvolle toekomst heeft - voor 40½, misschien wel voor 40 voor hem te koopen.
Maar, kyk, daar heb je Arend Corbelyn. Hy staat in den hoek van de Unions en schudt met het hoofd, alsof hy er iets uit wilde schudden, alsof hy er gedachten die zwaar waren, uit wilde schudden. Willaerts en anderen, ze hebben hem zulke groote orders doen uitvoeren, dat hy ook voor zich zelf steeds grover is gaan speculeeren. In Unions alleen heeft hy een post loopen van 40.000 dollars nominaal, dus 100.000 gulden. Gekocht heeft hy den 25 Juli tegen den koers van 147½ thans staan ze 125. Alleen die post representeert voor hem een verlies van f 22.500 in een paar weken. En top 17 Augustus zou die koers nog dalen tot 122.
Het was nog eenige dagen voor dien 17en. Corbelyn stond by de Unions. Zyn procuratiehouder kwam by hem, had iets te vragen over een post Koninklyke, of hy koopen zou voor een client of niet. Corbelyn weerde hem af, zei: doe wat je wilt.
Een bediende kwam met een telegram. Corbelyn weerde af, zei: ga naar m'nheer Van Rossum. Dat was de procuratiehouder.
En een van de piccolo's, die by den ingang van de effectenbeurs briefjes en boodschappen van nerveuse outsiders voor op hun zenuwen dansende insidera aannemen, bracht een brief.
- Donder op! Geef het aan m'nheer Van Rossum.
Hy was er niet weg te slaan vandaag van zyn Unions, die daar maar voortdurend aan het afbrokkelen waren.
Van half twee tot den gongslag van kwart voor drie
| |
| |
is dat daar zoo een razen en tieren, een schreeuwen van mannenstemmen, een geroep van: ‘Geef my die!’ ‘Jepse!’ een opteekenen met potlooden in notitieboekjes. En telkens worden groepen om een hoekman kleiner of worden zy grooter; soms, by catastrophen in een fonds, is het of de halve beurs met eenige golfslagen - 't is gebeurd voordat je 't merkt - in een hoek te zamen is gedreven. Stalen zenuwen zyn noodig om daar niet lam geslagen te worden.
En als daar dagen lang de nerveuse spanning niet van de lucht wil, als de opwinding 14 dagen aan éen stuk duurt, gelyk dezen keer in de hitte van Augustus, dan treden die menschen, als 's middags te half twee de doodsklok luidt en, de gong slaat, rillend in die bloedzaal.
Den 16en Augustus was de toestand zoo dreigend, dat het Bestuur der Vereeniging besloot, den 17en, een Zaterdag, niet gelyk anders in de zomermaanden geen beurs te houden, maar de vacantie voor dien dag vervallen te verklaren.
Van wie er onder de beursleden niet zelf gedobbeld hadden - betrokken zyn natuurlyk allen by de markt - waren er, die tegen den maatregel bromden; maar toen den volgenden dag, by altyd zinkende koersen, velen, wien het gevaar tot aan de keel zat, zich voor volkomen vernietiging redden konden, zag men, dat de verordening juist was geweest.
Dien Zondag, dien Maandag, dien Dinsdag had Harlebeek geen rust. De beurs was in rep en roer, alles was zenuwachtig; nu was het het moment om een slag te slaan: een valsch gerucht, een paar valsche berichten tusschen die van nervositeit rillende lui gegooid en ze zouden als gekken er invliegen!
In zyn hoofd rumoerden de gedachten, ongeroepen kwamen zy spoken.
| |
| |
Jezus, er aan denken, 'k moet straks Southern leenen, 'k heb verkocht em kan niet leveren. Wat zal Line Coosemans zeggen, als ze 't later hoort van verloofd met Thilde? En Steels moet ik hebben van middag, en Atchisons. Als ze me maar niet doodschiet! En Thilde, wat zal die zeggen, als ze er ooit van hoort. Nu, die hoort er niet van. Ja, ja, kan je niet weten. Die Willaerts! Hy dobbelt als 'n gek, hy wordt nog doodarm. Straks zal hy wel weer op kantoor komen. Of De Waert met me tevreden is als compagnon? 'k Heb nog geen bliksem gedaan, niks byzonders gedaan; 'k moet eens een slag slaan; De Waert moet zien, dat hy goddoom 'n kerel an my heeft, en Thilde ook. Nee, nee, Thilde niet, die heeft daar het rechte oog niet op.
Nog een extra beslommering had hy gehad. De Termondes hadden hem de kamers opgezegd, omdat een familielid by hen in kwam wonen, en den 15en Augustus had Harlebeek moeten verhuizen. En dat geeft, ook als je op gemeubileerde kamers woont, heel wat gedoe, vooral als je een eigen inrichting hebt voor ‘straal op de borst, straal op de buik!, straal op de dit en dat’; want het wegnemen daarvan en het plaatsen in de nieuwe kamers veroorzaakt veel arbeid.
Maar op den 17en Augustus, den zenuwachtigen Zaterdag, waarop de beursvacantie was vervallen, was hy in zyn nieuwe verblyven op orde, en wat dat dus betrof, had hy althans rust, toen hy 's avonds te twaalf uur van Line Coosemans naar huis wandelde.
Ja, ja, die Line was toch een heerlyke meid, zoo week, zoo zacht; Thilde was harder. Maar, jezus, die post Steels... nee, nee, hy wil nou eens 'n oogenblik rust hebben, want de Missouri's... nee, weg ook met de Missouri's... weg met de heele boel... want hy heeft nog niets gedaan, hy moet wat doen, dat De Waert ziet,
| |
| |
dat hy 'n kerel aan hem heeft... 'n kerel, die wat kan, die die heele bende stommelingen n strop om de hals draait, ophangt als 't moet... verdomme hy moet wat doen... 't is nu het moment, zy rillen als ze de stoep van de beurs opgaan, doodsbenauwd voor wat er komen zal; op 'toogenblik kan je hun alles wysmaken wat je wilt; de Santa Parulla's...
Halt, eens even blyven staan! Eens even de hand hier op die marmeren paal voor dit huis leggen, dat koelt af, daar wordt de hand koel op... want de Santa Parulla's... dan kan je denken, als je zoo, koel wordt in de avondlucht en de hand koel is op dat marmer... he ja, 't is lekker koel weer... de Santa Parulla's, da's niet om weg te smyten, dat idee! daar moet-i eens bedaard over nadenken... Even 'n knoop in de zakdoek maken, want je hebt allerlei ideeën in zulke dagen, 'n kop vol ideeën, vooral 's avonds laat, maar al die ideeën, die je zoo 's avonds laat hebt... nee, nu niet langer staan, nu verder wandelen in de heerlyke avondkoelte... die ideeën, die je zoo 's avonds laat hebt, blyken den volgenden dag byna altyd niets waard te zyn; maar dat idee met de Santa Parulla's, daar moet-i morgen eens goed over nadenken... Lekker koel weer nu; by Line kan 't zoo warm wezen; hy wordt vaak zoo warm by d'r, en dat is wel goed voor de transpiratie; want de dokter heeft gezegd: koudwater-therapie, maar elken dag zorgen voor goede doorstraling van de huid... Of-i by Thilde ook zoo warm zou worden?... Want de Santa Parulla's...
Nee, nee, non wil-i dan toch werkelyk niet meer denken en dat alles bedaard uitstellen tot morgen...
Ja, hy weet het wel, dat ze zyn fonds, een der fondsen, die De Waert & Co. in Nederland hebben gebracht, en waarin ze speciaal handelen, waarin ze hoekman zyn,
| |
| |
dat die Santa Parulla's aan de beurs genoemd worden: de Heilige Prullen, of ook kortweg: de Prullen. Maar hy zal ze prullen, hy zal ze goddoom leeren, zyn fonds de Prullen te noemen, hy zal ze...
Nee, nee, dat moet nu toch werkelyk uit zyn; hy mag niet langer meer denken; want dan kan-i van nacht niet slapen... Hy is ook te laat by Line geweest; die Line is zoo warm, zoo week; Thilde is harder... Nee, nee, nu bedaard eens wat naar de lucht kyken... Kyk, daar heb je wolken en daar heb je 'n rossige lucht, haast rood is de lucht... Gek, is-i nu eerst voor Americain? O ja, hy is omgeloopen; hy is over de Stadhouderskade omgeloopen... Nu in Americain 'n kwast drinken, dat is geen kwaad idee; daar word je koel op en bedaard in het hoofd, en als je inwendig warm bent van zoo straks by Line, dan word je daar zoo aangenaam kalm op... Ja, hier in Americain zal-i nu maar eens 'n kwast drinken.
Vier dagen later kwamen de heeren van de beurs in groepjes de stoep op of stonden in groepjes reeds in de zaal te praten. De daling der Amerikanen was voorloopig tot staan gekomen; zy hadden zelfs weer eenige percenten gewonnen. Tal van executoriale verkoopen waren geannonceerd; er werden er weer vele ‘geslacht’.
De gongslag in de rotonde verkondigde het aangaan der beurs. Harlebeek en De Waert zaten in hun nis.
Reeds een tien minuten voor het officieele begin zyn beursteden gekomen en begonnen, gewoon sprekende, zaken te doen. Thans met den gongslag begint in eens een algemeen knetteren van stemmen, een schreeuwen. Maar het schynt toch niet het ware te zullen worden vandaag; het zwelt aan en mindert
| |
| |
weer een weinig; nu en dan klinkt een kreet iets luider.
- Drie stiende jou honderd.
Stiende wil zeggen: zestiende.
Maar reeds hoort ge weer niets dan een algemeen gemurmel; het zal een stille dag worden; dan hoeven de heeren niet te schreeuwen en te tieren, maar kunnen in meer gewoon Hollandsen hun zaken, vriendschappelyk pratende, afdoen.
Doch plotseling klinkt het daar als een oorlogskreet:
- Drie achtste jou honderd! Drie achtste jou honderd! Drie achtste jou honderd! Drie achtste jou honderd! Drie achtste jou honderd!
Wat is dát? Het gemurmel wordt stil daar by den hoek van de Santa Parulla's. De halzen rekken zich. Men kykt elkander verwonderd aan. Want de laatste koers was 42⅞ en een hoekman biedt ze nu, zonder dat er voor zoover men weet iets gebeurd is, aan voor 42⅜.
Een durver schreeuwt:
- Drie achtste my honderd!
- Jepse!
- Ben je bezopen? zegt zyn buurman; d'r moet wat gaande wezen.
- Heb je het dan nog niet gehoord? vraagt Arend Corbelyn, de vriend van Harlebeek, en trekt den linkermondhoek omhoog.
- Wat gehoord?
- Slechte berichten over de Prullen uit Amerika. En de buurman - zonder zelfs te vragen waarin die berichten bestaan, immers het feit dat de hoekman voor ½ minder verkoopt, is het bewys dat ze waar zyn - de buurman, om de 30 Parulla's, die hy heeft, zonder al te groote schade kwyt te raken, schreeuwt:
- 't Kwart jou dertig! 't Kwart jou dertig!
| |
| |
En den durver van zoo pas zit plotseling de schrik op het gelaat en hy schreeuwt:
- 't Kwart jou honderd! 't Kwart jou honderd! En de hoekman:
- 't Kwart jou honderd! 't Kwart jou honderd! 't Kwart jou honderd! 't Kwart jou honderd! 't Kwart jou honderd!
't Is een klein joodje die hoekman, die daar in dienst van De Waert & Co. de Santa Parulla's aanbiedt; maar hy heeft door jarenlange oefening zyn gorgel tot iets als een koperen trompet gemaakt, en alles in het rond hoort op by zyn dezen dag met dubbele kracht werkend snerpend geluid:
- 't Kwart jou honderd! 't Kwart jou honderd! 't Kwart jou honderd! 't Kwart jou honderd!
En links en rechts en voor en achter, over de geheele beurs verspreid, zyn nu de geheime mannetjes van De Waert & Co. bezig en maken er opmerkzaam op, dat de Prullen dalen, want dat er slechte berichten uit Amerika zyn. De een heeft gehoord, dat het eerstvolgend dividend belangryk lager zou zyn, en een ander vertelt weer wat anders. Als het alles waar was, wat zy vertelden, zou het niet eens altyd ongunstig wezen; maar de verhitte hoofden van die nerveuse menschen hooren alleen, dat de Prullen dalen.
M'n Jezus, is 't nu nog niet genoeg? Alle Amerikanen zyn gedaald, de Prullen ook. Moeten die nu nog extra dalen?
En er zyn er, die naar de nis van De Waert & Co. hollen en vragen, of het waar is, dat er slechte berichten over de Prullen zyn. En Harlebeeki antwoordt, dat hy persoonlyk geen slechte berichten heeft ontvangen...
Nu ja, hy houdt zich van den domme, 't is zyn fonds; dat spreekt.
| |
| |
... Maar dat het inderdaad schynt, dat er slechte berichten zyn gekomen.
Nu ja, als hy dat zegt, dan is 't natuurlyk waar.
En alles klampt samen om het kleine joodje, om den hoekman van de Parulla's; als het water, dat door een windhoos rond éen punt wordt saamgedreven, zoo wordt de halve beurs rondom dat eene punt gestuwd, rond dat joodje van de Parulla's, want byna allen hebben ze van dat gokfonds.
En het geschreeuw gaat voort:
- 't Kwart jou honderd!
En de geruchten gaan verder!
En een totaal wild aanbod begint, en de daling gaat door.
Daar schreeuwt er een:
- Een en veertig jou 50! Een en veertig jou 50!
- Veertig zeven achtste my 10!
- Jepse!
En de hoekman:
- Zeven achtste jou 100! Zeven achtste jou 100! Zeven achtste jou 100!
- Zeven achtste my 10! Zeven achtste my 10!
- Jepse!
En Arend Corbelyn kort daarna:
- Drie achtste my 30! Drie achtste my 30!
- Jepse!
En de hoekman:
- Drie achtste jou 100! Drie achtste jou 100! Drie achtste jou 100! Drie achtste jou 100! Drie achtste jou 100!
En de stille agenten van De Waert & Co. werken verder en blazen verder de geruchten aan zonder zwaarte. En groote hoeveelheden gooien ze op de markt om den koers naar beneden te helpen. En de Parulla's
| |
| |
dalen, kelderen. In een half uur tyds - o, die De Waert had flinke agenten, hy werd goed bediend, hy was een koopman - in een half uur tyds daalden ze van den koers van den vorigen dag, 42⅞, tot 38.
En al wat door de verhitte hoofden der beursspeculanten, lam geslagen als ze waren door de groote verliezen van den laatsten tyd, in wanhoop op de markt werd gegooid, dat werd voor de lage pryzen ingekocht door De Waert & Co.
Toen kwart voor drie de gongslag dreunde, was de beurs geplunderd door De Waert & CO.
Als gemeene kerels waren De Waert en Harleb eek op de beurs gekomen, als tuchthuisboeven gingen ze naar huis.
Als tuchthuisboeven, die geen Officier van Justitie by de lurven kan krygen.
Als inbrekers in brandkasten, maar altyd binnenskamers, zoodat door de vaderlyke zorg van het gemeentebestuur van Amsterdam plus de vriendelykheid van het snuggere en nooit zyn tyd verbeuzelende ventje, dat in Den Haag woont en De Wetgever heet, geen politieagent in dat schoone lokaal met de hoeklui en de valsche koersen en de tuchthuisboevenstreken binnen mag komen, en als hy er zou mogen komen!, toch niet zou weten, wat hy zou moeten doen.
Twee dagen later was er door telegrammen uit New-York aan de beurs bekend, dat er ten aanzien der Parulla's niets byzonders was voorgevallen, en dat men dus bestolen was.
Dien dag reisde De Waert tot Maandagmiddag naar Baarn. Want daar heeft hy een vorstelyk buiten, waar op grasperken als van fluweel de schoone bloemen in hun pronk staan, waar onder olmen en dennen en rooden beuk de waterval ruischt, een uitverkoren oord om te denken aan al, wat schoon en edel en goed is.
|
|