| |
| |
| |
V.
Piet Harlebeek op vryersvoeten.
Een Zondagmorgen in Mei. De zon schynt reeds warm in de voorkamer aan de Leidschekade, waar Harlebeek woont, en werpt er bundels van licht en goud in. Maar hy zelf is er nog niet; hy is nog in zyn slaapkamer, want gisteren-avond was hy by zyn vriendin Line Coosemans en is laat tehuis gekomen.
Zoo even is hy opgestaan, en zyn eerste werk is, gelyk andere dagen, dat hy in een ledige badkuip gaat liggen, waarnaast hy een inrichting heeft laten maken zóo, dat hy, door drie maal aan een kettinkje te trekken, drie maal een straal koud water op zyn lichaam krygt. Hy zelf noemt dat: ‘Straal op de borst, straal op de buik, straal op de dit en dat.’
Want Piet Harlebeek is in vroegere jaren veel uit geweest, heeft niet alleen in Amsterdam, maar ook in New-York het late stratenleven der jonge beurslui meegemaakt. En evenmin als de Amerikaansche fondsen, die de heeren verkoopen, aan het publiek zyn aan te bevelen, evenmin zyn de heeren zelf aan de Nederlandsche dames te recommandeeren.
Juist gisteren is hy nog eens naar zyn dokter ge- | |
| |
weest; hy had wat last van congesties in de laatste dagen en dacht, of de koudwater-behandeling daar soms schuld van kon zyn. Maar de dokter heeft gezegd van ‘Neen, neen!’ en dat hy maar door moest gaan met de koudwater-therapie, en geen sterke dranken drinken; maar drie maal daags een kleintje koffie als tonicum, dat was heel goed, en 's avonds, nu ja, dat mocht, 's avonds twee, drie glazen roode wyn.
Nee, nee! had Harlebeek geantwoord, hy dronk heelemaal niets; daar was hy nu eenmaal afgewend, sedert het hem verboden was.
De heer Harlebeek zou dan ook in een geheelontbouders-vereeniging een zeer gezien man zyn geweest.
Thans komt hy door de portière uit de slaapkamer in de voorkamer; hy is gewasschen en gekamd en geschoren, maar is nog in zooverre ‘en négligé’, dat hy zyn jas nog niet heeft aangetrokken.
Neuriënd komt hy in zyn hemdsmouwen in de voorkamer. Hy neuriet de wyze van een Amerikaansche chanson, die hy, toen hy in jongere jaren in New-York was - hy loopt thans tegen de veertig - daar in café-chantants hoorde, en dat daar door zyn beursvrienden met groot enthousiasme werd geapplaudisseerd:
The air is full of champaign,
Then the air is full of schemes...
Dat waren de brokstukjes. die hem waren bygebleven, maar de wyze kende hy nog geheel, en hy neuriede verder en neuriënd drukte hy op een tafelbel, wier gerinkel aan het dienstmeisje van zyn hospita beduidde, dat hy beleefd verzocht, hem zyn ontbyt te brengen.
| |
| |
Want wel stonden reeds brood en boter op de gedekte tafel, maar nu moest nog een zacht gekookt ei komen en een glas koude melk.
Harlebeek had een scherp maar geenszins onaangenaam gelaat; zwart het haar, helder uitkykende oogen, voor een vrouw ongetwyfeld een niet onaangename verschyning.
Hy opent de glazen deuren van het bezonde balkon; hy is wel niet gekleed, maar van de verre huizen daarginder, door de hooge, reeds groenende boomen aan den overkant van de Leidschegracht kan men hem hier niet zien.
Niet het dienstmeisje bracht het ei en het glas melk, maar mevrouw zelf, mevrouw Termonde.
Zy was een appetytelyke vrouw, niet direct schoon; daarvoor was de zwarte kop te resoluut. Maar zy was te mooi, had haar man, de heer Termonde, gepensioneerd kapitein van het Indische leger, eenige jaren geleden eens gezegd, om altyd, want zoo'n pensioen is maar mager, in armoede te leven. Zich zelf vond hy daar ook te goed voor, en daarom had hy toen de vraag met haar besproken of men er niet wat by zou kunnen verdienen.
- Want als je wilt, had hy gezegd, kan je dat niet veel moeite kosten. Je bent mooi, pas dertig jaar, en wat dát beztreft, ben je eenig.
Zy had daar geen bezwaar tegen gehad; zy vond dát het prettigste van het heele leven.
Zoo waren zy begonnen, gestoffeerde kamers aan de Leidschekade te verhuren, en dat was heel goed gelukt. Hun eerste huurder was een tamelyk ryk en een ietwat onnoozel man van een veertig jaar geweest.
Toen die in den beginne 's avonds eenige malen wat laat was uitgebleven, had mevrouw de situatie
| |
| |
gebruskeerd en hem gezegd, dat zy wel begreep hoe dat kwam en het heel natuurlyk vond, maar dat het toch niet zonder gevaar was, terwyl hy hier tehuis hetzelfde zonder gevaar kon hebben. Toen hem duidelyk was geworden, wat zy bedoelde, had hy geantwoord, dat hy niet van onaangenaamheden met getrouwde mannen hield.
- O, als 't anders niet is, had mevrouw geantwoord.
En toen was Termonde by hem gekomen en had de zaak waardig maar tegelyk volkomen geruststellend met hem besproken.
Deze huurder was twee jaar by hen gebleven, en dat was voor de Termonde's een heel goede tyd geweest; want zy waren f 10.000 ryker geworden. Maar toen was de familie van den royalen troubadour er achter gekomen en had hem onder curateele laten zetten.
Harlebeek was thans hun tweede huurder.
Maar met hem wilde het Helene niet gelukken. Zy probeerde alles. Vertelde dat zy zoo'n eenzaam leven had, want dat haar man zooveel uitging. Vertelde dat hy zooveel ouder was dan zy; maar hoe gaat het, zei ze, als je arm bent, moet je onder dak. Of ook: zy lachte Harlebeek toe, was een en al dienstvaardigheid, kwam hem 's morgens vaak zelf roepen en stak dan het hoofd door de slaapkamerdeur, zoodat hy, in bed liggend, haar dan in haar morgenjapon zag staan glimlachen, bereid om te komen, als hy maar wenkte.
Maar Harlebeek wenkte niet, en zy vonden, de Termonde's, dat zy aan dien m'nheer, die nu sedert een half jaar by hen woonde, een slecht huurder hadden.
Wat Harlebeek betrof, hy merkte de intentie van
| |
| |
de ronde, mooie, volle Helene natuurlyk heel goed; maar als je elken morgen werkt met ‘straal op de borst, straal op de buik, straal op de dit en dat’, dan is een vrouwtje als Line Coosemans op haar eentje meer dan voldoende.
Harlebeek, die by het balkon in de warme meizon stond, toen mevrouw binnenkwam, keerde zich om, groette hoffelyk met een: ‘Goeden morgen’.
- Goeden morgen, m'nheer Harlebeek! Bertha (dat was het dienstmeisje) is uit, en daarom breng ik het ontbyt zelf. Maar dat wil niet zeggen, dat ik het anders ook niet gaarne zou brengen. U was weer laat, m'nheer Harlebeek, gisteravond. 't Was laat van nacht, toen u thuis kwam.
- Ja, ja, ik had 'n conferentie, en dat duurt soms lang.
- Zeker, conferenties kunnen soms lang duren. En lange conferenties kunnen onder omstandigheden heel aangenaam zyn, vooral 's Zaterdagsavonds, want dan kan men 's Zondags uitslapen.
Maar Harlebeek antwoordde niet.
- Daar is geen vat op te krygen, zei ze kort daarna in de donkere achterkamer, waar je op een trieste binnenplaats uitzag, tot den kapitein van het Indische leger.
- Dan moet-i maar weg, zei hy. Hadden wy maar 'n argument.
- We zoeken 'n ander, zei Helene, en dan zeggen we hem, dat er 'n familielid by ons in komt wonen. Familie gaat voor by vreemd.
Het was een groote voorkamer, waar Harlebeek aan zyn ontbyt zat, gemeubileerd met de ordinaire meubelen, wat mahoniehout en wat rood tryp, van gestoffeerde kamers. Aan de wanden hingen eenige lithographiën, waarvan je jaloersch zou worden op de
| |
| |
fabrikanten, Omdat ze zoo'n helder inzicht in de stupiditeit van het menschdom hebben; je zelf zou het niet hebben gewaagd, die dingen te laten maken; je zou in je gebrek aan menschkunde gedacht hebben dat zoo iets geen sterveling zou koopen. Zelf bezat Harlebeek niets om aan de wanden te hangen, want kunst interesseerde hem niet. En boeken had hy evenmin, behalve een paar brochures, die op zyn bureau lagen. Dat bureau gebruikte hy om er 's avonds aan te werken, als het noodig was; prospectussen by voorbeeld by emissies stileerde of corrigeerde hy daar liever 's avonds in de stilte van de Leidschekade, dan overdag in de drukte van het kantoor.
Alles was ordinair in die kamer, alles getuigde, dat daar een mensch zonder meer dan slechts een ruwe beschaving woonde; het eenige byzondere waren op het bureau de portretten van een paar danseuses en café-chantant-zangeressen uit Parys: Cléo de Merode, Edith Whitney, Betty Darmand.
Buiten de muren van zyn dobbelhuis was Harlebeek leeg.
Hy zou zich dan ook doodelyk verveeld hebben, als hy hier in dit zonnige hol den voormiddag had moeten doorbrengen, en toen hy ontbeten had, schoot hy zyn jas aan, ging de straat op, ging naar zyn kantoor aan de Keizersgracht.
Want elken Zondagmorgen gaat hy daar zien, of er ook iets gekomen is, dat haast heeft.
Van morgen was er niets, dat presseerde. Brieven van gewone clienten, brieven van commissionnairs en banken uit de provincie, brieven met wissels, met berichten over wissels, telegrammen, alles den gewonen gang van zaken betreffend. Kon dus alles tot morgen blyven liggen.
| |
| |
Maar wel las hy in een financieel blad het laatste Amerikaansche nieuws, waarover telegrafisch bericht was gezonden.
Jezus, die Harriman, dat was toch 'n kerel! Daar had-i weer 'n streek uitgehaald! Die baas had altyd wat nieuws, als-i 'n gap wilde maken. Daar had-i - nou mot je goed luisteren! - daar had-i den 9en Mei... was het de 9e geweest?... jawel, kwam uit... den 9en Mei had-i 'n vergadering gehouden van de ‘directeuren’ van de Union-Pacific, van de Harrimangroep.
‘Directeuren’, dat wil dus zeggen: hy en zyn vrienden, die, zonder dat iemand daar verder wat over te zeggen heeft, de baas zyn over de sporen, die men noemt de Harriman-groep, voorop de Union-Pacific.
Dat was nou weer net 'n durf, vond Harlebeek, als verleden jaar, 1906, in Augustus, toen-i twee dagen lang de dividend-verhooging geheim hield.
Op deze vergadering van ‘directeuren’, den 9en Mei 1907, was tot de uitgifte van nieuwe obligatiën besloten, welk besluit by bekend worden ongetwyfeld de koersen zou doen dalen.
De reporters stonden, gelyk gewoonlyk, de ‘directeuren’ buiten de vergaderzaal op te wachten, om, als ze er uit zouden komen, het nieuws van hen te hooren en het, zoo snel als ze konden, naar beurs en dagbladen en telegraafkantoor te brengen.
Maar Harriman noodigde dezen keer na afloop der vergadering de reporters by de ‘directeuren’ in de vergaderzaal en hield een erg uitvoerige en totaal overbodige rede van een half uur over den toestand van de Union-Pacific tegen hen, en zorgde, dat niemand van de reporters de zaal verliet. Wat ook billyk
| |
| |
was - ja, ja, die Harriman is 'n eerlyke kwant - want wanneer iemand eerder dan de anderen met het nieuws heenging, zou hy daarmee aan de beurs natuurlyk zyn voordeel kunnen doen. De reporters zelf vonden de handelwys tot zoover dan ook volkomen correct en zagen eerst later het bedrog in.
De andere ‘directeuren’ namelyk verdwenen gedurende die rede van Harriman de een na den ander uit de zaal, holden met het nieuws naar de beurs, gingen daar met hun vrienden aan het werk en maakten dien dag een monstergap.
By den aanvang toch van die vergadering van ‘directeuren’, half twaalf uur 9 Mei, noteerden de Unions omstreeks 146; tydens de vergadering, die twee uren duurde, steeg de koers tot 149½; toen het besluit der vergadering door de reporters bekend werd kwam er een daling tot 143.
De vrienden van Harriman hadden dus een half uur den tyd om op reusachtige schaal à la baisse te speculeeren. Wat zy voor 148, 149 hadden vérkocht, konden zy kort daarna, om daardoor later tot levering in staat te zyn, inkoopen voor 143.
En reusachtige bedragen worden daarby omgezet. Zoo vermeldden de couranten van April 1907, dat destyds de jonge Corn. Vanderbilt met zyn vrienden Whitney, Wilson en Connor elk in één dag tien millioen dollars, ongeveer 25 millioen gulden, verloren, maar dat is onder de multimillionnairs niet zoo iets byzonders.
Toch 'n vervloekt aardige kerel, die Harriman, vond Harlebeek, die kerel had durf. Ja, als je aan zoo iets dacht, dan was het hier in Amsterdam een putluttige boel.
Te half twaalf was hy weer buiten op de Keizers- | |
| |
gracht, wandelde er op de klinkers onder de reeds groenende boomen langs het glinsterende water, dacht glimlachend aan dien gap van Harriman, floot zachtkens in de zachte lucht, zachtkens in de lucht vol meizon de wyze van:
The air is full of champaign,
Then the air is full of schemes...
Ja, duivels, hy moest toch ook eens zien, of-i niet eens wat grootsch kon doen, wat geweldigs. Hy was nu deze week in de firma opgenomen, de notariëele akte was gepasseerd, te beginnen met morgen was-i niet meer procuratiehouder maar lid van de aloude, wereldbekende firma De Waert & Co. Dat legt verplichtingen op, dat voelde-n-i, dat legt drukkende verplichtingen op. Hy moest eerlang wat doen voor de firma. Vooral in dit merkwaardige jaar mocht hy, als nieuw lid van de firma, maar niet met de handen in den schoot zitten. Hy moest wat doen, hy moest wat verzinnen. Al kon je het dan zoo groot-scheepsch niet aanleggen als die Harrimans daarginder, iets moest toch mogelyk zyn, als je maar durf had.
En weer floot hy:
The air is full of champaign,
Then the air is full of schemes...
Hy sloeg de drukke Leidschestraat in, ging daarna de Weteringschans op, belde er aan de deur van een huis van drie étages. Daar woonde op de tweede verdieping zyn vriendin Line Coosemans, by wie hy 's Zondags gewoonlyk koffie dronk.
De deur werd met het touw van boven open ge- | |
| |
trokken, en Harlebeek ging de trap op, neuriënd weer.
Toen hy boven was gekomen, zei het oude dienstmeisje - oude dienstmeisjes zyn in zulke gevallen de beste; die kennen het leven en praten niet - of m'nheer 'n weinig zacht wilde loopen; de juffrouw had heel erg hoofdpyn.
Harlebeek ging zacht de voorkamer binnen.
Daar rustte op een chaise-longue in een morgenjapon een groote, vol gebouwde vrouw, lichtblond de haren, die zy om de hoofdpyn los had gemaakt, en die als twee lange sluiers ter weerszyden van het hoofd over borst en schoot lagen.
- Hoe is 't, lieve kind?
- O, 't is nu al 'n weinig beter; 'n uurtje geleden was het erg.
- Hoe komt dat zoo?
- Slecht geslapen.
Even pauze. Dan snel en hartstochtelyk:
- 'k Heb aldoor an jou gedacht. De gansche nacht heb ik an jou gedacht. Want nu je lid van de firma bent geworden, nu ga je je 'n vrouw zoeken, 'n vrouw uit hooge kringen. Dat overleef ik niet.
Harlebeek, zoo wilde zy zeggen was een man uit den eenvoudigen middenstand en door De Waert tot compagnon genomen niet om zyn geld of zyn naam maar enkel om zyn bekwaamheden, en die man zou nu, zoo was haar gedachtengang, door een huwelyk met een vrouw uit de hoogere standen zich daar entrée willen verschaffen.
- Zet dat nu toch uit je hoofd!
- Is het heusch niet waar?
- Neen, neen! Hoe kom je er by?
Zy richtte zich op; de lichtblonde haren glansden als heel fyne zyde; zy stond op, groot en hoog.
| |
| |
- M'n lieve man, als je wist...
- Neen, neen, wind je nu niet op.
- Goed dan! Dan ga ik 'n oogenblik in de slaapkamer en maak m'n haren op en kleed me. Ik ben dadelyk terug, en dan kunnen we koffie drinken. Griet maakt gestoofde nieren voor je met gebakken aardappeltjes.
Harlebeek had haar, een vyf jaren geleden, op een tentoonstelling in Amsterdam leeren kennen. Daar had haar man - zy heette toen juffrouw Courtens - op het obligate oudhollandsche plein een oudhollandsch cafétje in huur gehad, en daar had hy zelf bediend maar tevens ook zy en een kellnerin, in oudhollandsch costuum. Dat had haar snoezig gestaan.
Maar haar man had in de stad zelf tegelyk zyn gewone zaak en was daardoor veel afwezig, en zoo'n kellnerin is op zoo'n tentoonstelling ook nog al eens weg. Dan was zy - een hartstochtelyke vrouw - daar alleen in de bordeel-atmosfeer, die op de late avonduren op een tentoonstelling schynt te behooren. En daar in zoo'n laat, zwoel zomeravond-bordeel-uur was Harlebeek in haar café gekomen.
Zy had een heel goede man, maar - dat zyn zoo van die zonderlinge raadsels - je houdt als vrouw van den een, ofschoon hy niet goed is, en je houdt niet van den ander, ofschoon hy goed is. Trouwens van Harlebeek wist ze tot op den huidigen dag ook niets, dat niet goed was.
Toen haar man het gemerkt had, was hy in een vreeselyken toorn geraakt; hy had haar - zy waren samen in hun slaapkamer - de kleeren van het lyf gerukt, het hemd van het lyf gerukt, zoodat zy naakt was, spiernaakt, en had gezegd:
- Kniel neer, daar, voor ons bed, met het gezicht naar ons bed; 'k wil je ranselen met de zweep.
| |
| |
En in haar groote schuldgevoel tegen haar zoo goeden man was zy zonder tegenpraten neergeknield voor hun bed, met het gezicht naar hun bed, en hy had een zweep genomen en had haar, van toornige woede niet meer wetend wat hy deed, geranseld, geranseld, totdat eindelyk de rug één bloedstroom was. Toen had zy een ontzettenden gil gegeven, en hy zelf was onmachtig neergevallen.
Den volgenden morgen was de dokter gekomen om haar wonden te verzachten.
Niet lang daarna waren zy gescheiden en had zy deze woning aan de Weteringschans gehuurd.
Van Harlebeek hield zy hartstochtelyk. Van zyn zaken wist zy natuurlyk niets; wat hy daarover zoo eens vertelde, was, gelyk spreekt, slechts oppervlak.
Maar daar kwam zy terug uit de slaapkamer, gekleed nu en de lichtblonde haren in golvende golven om het hoofd.
- Nou, jonge, dan zullen we daarover ook geen woord meer praten; want anders bederf ik je den dag. Mooi weer, hé?
- Ja, en wat zie je er zelf van morgen mooi uit. Is dat de nieuwe japon?
- Ja, zit-i goed?
- Uitstekend.
- Blyf je lang by me?
- Tot twee uur, half drie. Ik moet van middag 'n visite maken.
- By wie?
- By m'nheer Willaerts, je weet, familie van mevrouw De Waert. En wat doe jy?
- Ik ga straks naar m'n zuster. Zy en haar man gaan van avond naar den schouwburg. Ik ga mee, en nu hebben ze my gevraagd om ook by hen te komen eten.
| |
| |
Toen Harlebeek te twee uur zyn vriendin had verlaten en weer op de trottoirklinkers der Weteringschans was, neuriede hy niet, maar liep, het hoofd voorover, kykend met de oogen, of hy de straatsteenen tellen wilde. Want Line had het toch niet kunnen laten; zy had opnieuw d'r over gesproken, dat hy nu waarschynlyk 'n vrouw van voorname familie zou zoeken.
Duivels, die Line, ze was zoo hartstochtelyk; aan het gevoel, dat haar op 'n zeker moment beheerschte, gaf zy zich totaal, willoos over. Duivels, duivels, dat zouden leelyke scènes worden, als-i werkelyk met Thilde Willaerts....
En daar zou het toch wel toe kunnen komen. Want Thilde, hy geloofde, dat zy hem graag mocht. Hy was er in den laatsten tyd, sedert het bekend was, dat-i lid van de firma zou worden, eenige malen 'n visite wezen maken. Hy geloofde, dat ze heel goed de bedoeling merkte. Ja, ja, ze merkte het wel. Jammer, dat ze zoo leelyk was. Wat 'n onderscheid met Line. En hoe zou ze d'r uitzien ‘en négligé’, want daar hangt toch veel van af. De borst was wat platjes. Nou, dat mocht-i wel. Die pannekoeken, daar zat het hem niet in. Maar dan verder? Ja, dat kan je zóo niet weten. Dat gaat in zoo'n geval op de bof.
Enfin, als Line al te veel spektakel maakte, dan zou-d-i haar ook maar houden; dan was 't wel de beste weg, haar ook maar te houden. Dat was misschien in elk geval wel 't aardigst. Dan zou-d-i Thilde dadelyk in den beginne zóo wennen - zoo'n meisje is niets gewoon en weet van niets - dat-i ook nog eens naar Line kon gaan.
Overdag natuurlyk niet meer. Enfin, hier op de Weteringschans, daar komen geen menschen voorby, die hem kennen. En daar vermoedt ook niemand zoo
| |
| |
iets. Maar overdag zou-d-i er dan toch niet meer heengaan.
Harlebeek had gelyk, Thilde Willaerts was leelyk of liever: had een niet mooi gelaat, want haar gestalte was, te meer daar zy haar slank lichaam met smaak kleedde, elegant.
Maar dat ziet een vrouw zelf niet zoo; wat zy ziet, daar in den spiegel voor haar, is in de eerste plaats dat gelaat! En reeds in haar jeugd heeft zy het gehoord op kostschool, van vriendinnetjes, die in die zoete jeugd nog vinniger op elkaar zyn dan later als volwassen vrouwen:
- O jy! Jy bent leelyk, weet je dát niet?
- Wat 'n neus!
- Die neus van jou, die moest je op sterk water zetten!
- Zeg, gisteravond na de dansles, verbeeld je, Karel heeft me gezoend. Hy zei, dat-i jou zoo leelyk vond.
Die jeugd, die nooit volprezen schoone jeugd, zooals men haar immers noemt... voor een leelyk meisje, voor een leelyke aankomende vrouw is zy een folterkamer. Dat houdt nooit op; dat duurt den heelen dag; daar sta je mee op, en daar ga je mee naar bed, met dat drukkende gevoel, dat je zoo ontzaglyk veel minder bent dan je vriendinnen, dat er nooit een man zal komen om je te verlossen. O, áls er een kwam, o god, je zoudt hem zóo lief hebben.
Thilde had zoo'n idee, zoo'n heel vaag idee, dat Harlebeek vandaag wel eens weer komen kon. Hy was er in den laatsten tyd herhaaldelyk geweest, en zy had gedacht... heel vaag gedacht... 's avonds alleen in haar slaapkamer had zy de handen gevouwen en gedacht...
O, áls er een kwam, zy zou hem zóo lief hebben!
| |
| |
Zy zaten in de tuinkamer, de oude m'nheer Willaerts en Thilde, toen Hansje binnenkwam en aan m'nheer Willaerts het kaartje van m'nheer Harlebeek overreikte.
- Laat m'nheer binnen!
En of zy zelf haar vryer by zich in de keuken mocht ontvangen, vroeg zy zacht aan juffrouw Thilde.
- Zeker, Hansje!
De oude m'nheer Willaerts ontving Harlebeek heel vriendelyk. Want kort geleden heeft hy ‘winst genomen’ van wat Harlebeek op den 15en Maart voor hem gekocht heeft. En dat was 'n aardige duit. Inmiddels heeft hy in Londen, waar hy termynzaken heeft door bemiddeling van Arend Corbelyn en Poraz & Sirach - hy verdeelt zyn zaken over verschillende huizen; dan hoef je éen niet alles aan de ooren te hangen - al weer veel meer verloren. Maar hy is een zakelyk speculant; hy scheidt elke affaire zuiver van de anderen en kan dus de winst van dien slag van Harlebeek - 't was 'n kapitale zet, m'nheer Harlebeek, 'n kapitale zet: net op den dag van de laagste koers, die we 't heele jaar gehad hebben - de pret van die winst kan hy kinderlyk genieten zonder daarin door verliezen aan andere posten gestoord te worden.
Speculeeren deed hy op groote schaal. Hy wist heel goed, dat hy zich in die Amerikaansche papieren overleverde aan de multimillionnairs van daar ginder. Maar die kerels zorgden dat de koersen heen en weer gingen, dat ze dansten, en dat was het juist wat-i hebben moest; daar kookte hem het bloed by; daar liep-i over te praten in zich zelf den ganschen dag; daar zat-i over te rekenen 's avonds als-i het avondblad had; dat was voor hem, den geboren speler, zyn lust en zyn leven, de emotie die hy noodig had om te bestaan.
En ofschoon hy groote bedragen daarby verloren
| |
| |
had, dat deed hem van het spel niet afzien; dat spel had hy noodig; het was hem een hartstocht, zooals den kaartspeler zyn spel kaarten, zooals den loteryspeler zyn lot in de lotery, zooals den rooker zyn sigaar, zooals den vrouwenvriend de vrouwen. Het was hem een behoefte, daar in zyn huis, in den tuin heen en weer te loopen, vol zorg of hy met de koersen van vandaag ryker of weer armer zou worden. De vreugde, die zy brachten, of ook het verdriet, had hy noodig; want als hy die niet had, was voor hem, den man, die niets deed en ook nooit iets gedaan had in het leven, het hoofd leeg, de dag leeg, die dag, dien hy nu met zyn speler-emoties vulde.
Ook het collectionneeren had hem vroeger veel gekost. Hy had verzamelingen van Romeinsche munten en van tabakspypen, van oude volkscostumes en van muziekinstrumenten, van majolica's en van historische snuisteryen.
- Kyk, dat is de stoel, zei hy dien namiddag tot Harlebeek, die gevraagd had, of hy die beroemde collecties eens zien mocht, en dien hy nu op de eerste étage van zyn woning rondleidde, dat is de stoel, waarop stadhouder Willem III zyn laatste maaltyd in Nederland heeft gehouden, voordat hy als koning van Engeland in zee stak en zyn eerste vaderland verliet.
- Hy zit niet makkelyk, zei Harlebeek, die er op was gaan zitten.
- Hy heeft my vier honderd gulden gekost, zei Willaerts. Maar ik heb er geen geluk mee. Want sedert het onder de kenners van antiquiteiten wereldkundig is geworden, dat ik hem heb, is er in Londen iemand gaan beweren, dat hy de stoel heeft, waarop Willem III by die gelegenheid heeft gezeten, en dat myn stoel een valsche is.
| |
| |
- Hy zal op twee stoelen hebben gedineerd, zei Harlebeek, eerst op de een, en toen die te warm werd - want als je er op uit gaat om een heel koninkryk te veroveren ben je nerveus; ik kan me dat best begrypen - toen heeft hy de tweede genomen.
- U maakt er gekheid van, hernam Willaerts; ik merk wel, dat u het rechte historische gevoel voor zoo iets niet hebt. Maar zulke kwesties komen vaak voor en zyn heel lastig. Zoo is er by voorbeeld in het Ethnographisch Museum in het Parc du Cinquantenaire te Brussel de wieg van Karel V, een gehavende bodemlooze houten bak, hangende tusschen twee stokken. Maar niet lang geleden vond ik in een courant vermeld, dat te Londen de wieg van Karel V geveild was voor f 2900. Die werd ook beschreven als een gehavende bodemlooze houten bak, hangende tusschen twee stokken. Het Belgische Museum beweert natuurlyk de echte wieg te bezitten. Maar welke is nu de echte? Trouwens, u zal die vraag niet erg interesseeren.
- Als ik de waarheid zeggen moet, zei Harlebeek, dan geef ik er geen Schibaieff voor.
Zy waren op de eerste verdieping van het groote heerenhuis. In twee ruime, hooge kamers en suite en aan de andere zyde van de gang in nog een kamer stonden daar dicht opeen Willaerts' schatten.
- 'n Aardig theekopje, sèvre-porselein, zei hy iets verder; 'n uniek exemplaar; 'n Engelschman bood my voor 'n paar weken drie honderd gulden er voor, maar 'k heb natuurlyk geweigerd... En daar heeft u de tabakspyp van Andreas Hofer. 't Is nog dezelfde vorm, die ze tegenwoordig in Tirol hebben. En dus zou je wel zoo'n pyp daar kunnen koopen en zeggen, dat-i van Andreas Hofer is; maar daarom hangt aan deze pyp ook dat waarmerk, dat schriftelyke waarmerk...
| |
| |
En dat is de oudste piano, die bestaat. Ik werd er indertyd, 't is jaren geleden, door 'n kunstkooper in Leipzig opmerkzaam op gemaakt; 'k ben er voor naar Duitschland geweest; u begrypt, ik heb heel veel moeten reizen om dat alles by mekaar te krygen.... Dat schilderytje van Ruysdael vond ik zoo op 'n rondtocht toevallig by 'n kunstkooper te Parys. Maar daar in Parys, daar moet je voorzichtig zyn; daar wordt veel antiquariaat kunstmatig gefabriceerd....
- Daar zit ongetwyfeld veel geld in die collectie, zei Harlebeek.
- Ja, daar zit heel veel geld in. Die gobelins daar hebben ook veel gekost.
- Maar die ouë kast moest u hier toch wegzetten. Wat daar in staat, zou toch mooier uitkomen in zoo'n nieuwe porseleinkast met glas er voor.
- Die ouë kast! Die ouë kast! Maar, m'nheer Harlebeek, dat is de trots van m'n collectie.
Ja, zy had hem veel geld gekost, en hy had er veel voor moeten reizen. Nu in den laatsten tyd trouwens was hy oud geworden; maar nog niet veel jaren geleden was dat by hem een manie geweest: als-i hoorde, dat ergens oude spullen waren, dan moest-i er heen. Dat had hem lange jaren, naast een weinig speculeeren, bezig gehouden; maar langzamerhand was het afgeflauwd, en was het speculeeren geheel de hoofdzaak geworden.
Na den rondgang door de collectie kwamen zy weer beneden in de tuinkamer, Harlebeek in gekleede jas, Willaerts in zyn gewoon jacquet, dat hy met een gekleed costuum niet verwisselde, of er moest iets zeer byzonders aan de hand zyn. Maar ook zoo eenvoudig gekleed als hy was, had hy iets imponeerend aristocratisch, en achter zyn magistrale uiterlyk zou je met
| |
| |
geen mogelykheid den dobbelaar hebben vermoed.
- Papa, zei Thilde, ik heb de deur open gezet (de glazen deur naar den tuin, bedoelde zy); het zonnetje schynt zoo lekker buiten, maar als het u te koud is?
- Neen, kind, heusch niet.
Ook de oude Willaerts meende zoo iets gemerkt te hebben, dat m'nheer Harlebeek vues op Thilde had. Eerst had het hem niet in het hoofd gewild; want zy was nu eenmaal niet mooi, en hy had de idee, dat zy ooit trouwen zou, reeds opgegeven. Ongaarne. Want 'n meisje zoo haar leven lang alleen, dat was niet het rechte. En bovendien, als hy te vallen kwam, wie weet... soms vloog het hem als een schrik door het hoofd, dat zyn dobbelwoede hem nog parten zou spelen, en als dan zyn eenige dochter - zyn vier zoons waren getrouwd en allen in goede positie - een steun had in het leven, zou hem dat hoogst aangenaam zyn.
En zoo kwam hem de gedachte, dat het geen kwaad kon, m'nheer Harlebeek, die immers van geringer geboorte was, te doen blyken, dat hy hier gaarne in huis werd gezien, en hy zei, toen zy beneden in de tuinkamer weer plaats hadden genomen:
- Wel, m'nheer Harlebeek, u heeft me daar laatst zoo'n groote dienst bewezen... in handelsaangelegenheden, Thilde... dat ik, hoe zal ik zeggen, om u myn dank te toonen lust zou hebben, u vandaag familiaar by ons te eten te vragen. Zou het schikken, Thilde?
- O zeker, papa!
- En... zou het u convenieeren?
- Heel gaarne, zei Harlebeek, byzonder gaarne!
- Natuurlyk als u 't geringe voor lief wilt nemen, glimlachte Willaerts. Morgen hebben we bovendien toch het diner ter uwer eer by de De Waerts. En
| |
| |
u zult toch ook geen twee dagen achter elkander partyen willen bywonen.
- Byzonder gaarne, zei Harlebeek weer. 'k Ben volkomen vry vandaag. Alleen zou ik dan nu willen gaan; want ik moet nog 'n visitie maken juist by m'nheer De Waert.
Toen hy kort daarna daar aan had gebeld, zei Sabina, het dienstmeisje, dat m'nheer De Waert gezegd had, als m'nheer Harlebeek kwam, of men hem dan verzoeken wilde in m'nheers werkkamer te komen.
Daar vond hy De Waert in gesprek met den redacteur van het marktbericht, de krant, die het dobbelhuis uitgaf. De Waert had met den redacteur verschillende zaken besproken, berichten over emissies van hem, en was nu juist over de Amerikaansche crisis begonnen.
- Dag, m'nheer Harlebeek! Neem 'n stoel! Ik sprak er daar juist met m'nheer Snablofski over, dat hy in den laatsten tyd zoo op Harriman en die heeren hakt. Voor 'n keer is dat ook goed; dat maakt 'n goeie indruk. Maar zonder Harriman en zulk soort van heeren zou de effectenhandel byna 'n winkel lyken, waar aan de muren bordjes hangen met de woorden ‘Vaste Pryzen’ er op, en waar ze soms ook inderdaad - want dat is nog 'n tweede - vaste pryzen hebben. Dat is juist ons fort, dat is onze kracht, dat is ons vak, ons bestaan, dat wy geen vaste pryzen hebben. En daarom moest u, m'nheer Snablofski, nu maar eens uit 'n ander vaatje tappen.
- God, heel graag, als u dat liever hebt.
- O, het is my aangenaam, dat te hooren. Ik heb in den laatsten tyd al eens gedacht, of u soms eigen meeningen....
- Eigen meeningen! Gut, beware!
Hy wou zeggen: hoe komt u op dat gekke idee.
| |
| |
En inderdaad was dit van den heer De Waert ietwat zonderling; want de heer Snablofski nam alle berichten, alle stukken, alle cyfers die hy hem gaf, in zyn krant op.
- U moet nu de zaak eens van dezen kant beschouwen, hernam De Waert: de heele crisis is het gevolg daarvan, dat Roosevelt, dat de Amerikaansche regeering de Harrimans nydig heeft gemaakt, en dat die uit weerwraak, u schryft by voorbeeld uit zelfverdediging, in de markt ingrypen.
- Ja, die meening is ook al verkondigd, zei Snablofski, en ik zal haar gaarne overnemen.
Inderdaad kon men destyds in Nederlandsche en buitenlandsche bladen, naast tegenovergestelde meeningen, lezen, dat Roosevelt de eigenlyke schuld van de Maartsche crisis was. Dat was nu net, als dat je zeggen zou, dat de Officier van Justitie, als hy een inbreker vervolgt, die by je heeft ingebroken en het nu uit wraak nog eens doet, de schuld van de inbrekery is.
- Schryft u maar eens 'n artikel, zei De Waert, dat u noemt: ‘Roosevelt's Crisis’. In 'n ander blad heeft die titel ook al eens gestaan, maar dat hindert niet.
- Niet tegen den inhoud, antwoordde Snablofski maar tegen den titel heb ik eenige bedenking. Veertien dagen geleden heb ik 'n artikel gehad met het opschrift: ‘Harriman's Crisis’. Dat strydt wat erg. Daarom zou ik den titel liever anders nemen.
- Veertien dagen geleden? zei Harlebeek. Veertien dagen geleden! Dat hebben de lui al lang vergeten. Dat zyn ze al lang weer kwyt.
Er werd dus besloten, dat de heer Snablofski nu 'n artikel zou schryven met het opschrift: ‘Roosevelt's Crisis’.
Nadat de man, wien het ‘Hier sta ik; ik kan niet
| |
| |
anders; God helpe my, amen!’ blykbaar by zyn geboorte niet in zyn wieg was gelegd, vertrokken was, hadden De Waert en Harlebeek nog het een en ander te bespreken. Daarna ging ook Harlebeek heen, om aan mevrouw De Waert zyn opwachting te maken. De Waert evenwel bleef in zyn kamer; want hy wachtte zyn zoon Paul by zich, die om een onderhoud met papa had verzocht.
De elegant gekleede en zich veel bedenkende Paul De Waert was, wat zyn houden van Christiane Corbelyn betrof, sinds dien Oudejaarsavond alle denken uit zyn hoofd kwyt. Sedert hy toen, en al spoedig daarna weer, de grootlynige schoonheden van Christiane in zyn armen had gehad, kon hy gansche uren in de straten dolen om haar een oogenblik op een wandeling te zien. Dat gebeurde dan vaak in de stad, soms ook in het Vondelpark, wanneer zy visites gemaakt had, of ook geen visites had gemaakt.
Bestond zoo by hem zelf geen twyfel meer, over wat hy wilde, een andere twyfel was al spoedig gekomen: wat zou papa zeggen, als hy zou praten van trouwen. Want de Corbelyns waren niet ryk en ook niet voornaam: papa zou althans in éen van de twee opzichten meer wenschen.
En jongelui als Paul de Waert, zonder eigen vermogen, zonder eigen inkomen, zyn ten aanzien van de vraag van een huwelyk, niet by wyze van spreken maar inderdaad volkomen slaven, kunnen niets doen zonder den wil van hun vader; als die hun geen geld wil geven, kunnen ze niets. Met de kundigheden, die zoo'n Paul op het kantoor heeft opgedaan, ergens geld van eenige beteekenis, naar zyn stand gerekend, te verdienen, is uitgesloten.
Hy was in de kamer gekomen. Hy zag het gelaat
| |
| |
van zyn vader, die met den rug naar het raam op een bureaustoel zat, daar in donker tegen het raam vol licht van de meilucht. En hy bracht zyn verzoek voor, angstig, langzaam, hoorende aan de stilte, die er bleef in de kamer terwyl hy sprak, dat het reeds mis was.
De Waert was koopman in den vuilen zin van het woord. In gevallen als deze, in wat andere menschen gemoedszaken noemen, bezag en overwoog hy de situatie evenzoo kalm, als dat je hem voor het een of ander in handelszaken een offerte zou doen.
Nadat Paul gesproken had, volgde er een korte stilte. Toen sprak de vader:
- Hoor eens, Paul, dat is nu zoo'n aangelegenheid, die ik, dunkt me, met je bespreken moet niet als vader tot zoon, maar zoo te zeggen als man tot man. De Corbelyns hebben geen geld, zyn niet van eenige familie. Nu is het waar, ik heb geld; maar dat gaat later, en dat kan nog heel wat duren, want mama en ik zien er nog niet naar uit, dat wy spoedig op zullen stappen, in drieën. Daar komt by, dat ik, omdat jy en Hugo beiden geen rechte kooplui zyt, m'nheer Harlebeek al in de firma heb moeten opnemen, wat van de verdiensten heel wat afbrokkelt. Als jy met Christiane Corbelyn zoudt trouwen, zou je naar onzen stand natuurlyk moeten leven, en wat je daarvoor noodig had, zou alles van my moeten komen. Dat is voor my alleen te veel, of liever: dat geef ik niet; als jy wilt trouwen, moet je 'n vrouw zoeken, die in elk geval de helft van jullie huishouding bestryden kan. Nu zeg je, dat je op Christiane verliefd bent, en dat begryp ik zeer goed, want zy is 'n heel mooi meisje. Maar als jy haar niet gezien had, en in plaats van haar 'n ander mooi meisje in den laatsten tyd had ontmoet, dan zou je op die andere verliefd zyn, en daarmee is wiskunstig
| |
| |
zeker aangetoond, dat liefde niets beteekent, dat liefhebben 'n totaal toevallig iets is. Daar is bovendien 'n andere zaak - en nu spreek ik eerst recht van man tot man - die maakt, dat ik je verliefdheid op Christane nog beter begryp, dan alleen omdat ze mooi is. Jy bent twee en twintig jaar; ik heb tot nog toe niet gemerkt, dat jy relaties met vrouwen had...
- Neen, papa!
- Nu juist, jonge, daar zit het hem in! Als men twee en twintig jaar is en geen relatie heeft, nu ja, dan brengt de natuur dat mee, dat men 'n vrouw wenscht te hebben. Dat spreekt! Maar geloof dit van me: de eene vrouw is in dat opzicht precies als de andere... Weet je wat? Ik zal je zakgeld verhoogen; dat mag nu ook wel, daar ben je oud genoeg voor, en als je eens 'n bagatel te kort komt, dan kom je maar by me; en dan zoek je je, als je wilt, 'n vrouw op, maar trouwen... zet je dat voorloopig uit je hoofd, althans met 'n meisje, dat geen geld heeft.
Paul die wel geen genie maar in den grond een goeie jonge was en tot dusver nooit iets tegen zyn vader had gehad, was het plotseling, of daar een wild beest tegen hem sprak. Dit was ook inderdaad het geval; alleen was het een wild beest, dat tegelyk een groot dobbelhuis had en dus een zeer gezien burger van Amsterdam was.
Door de goede raadgevingen van zyn vader in levenswysheid ryker geworden, ging de arme jongen naar zyn kamer. Hy had geen lust naar den salon te gaan, waar op het oogenblik bezoek zou wezen, gelyk dat 's Zondagsnamiddags gewoonlyk het geval was. Het zou hem ook niet mogelyk zyn geweest; want het was hem wonderlyk drukkend in de keel, en toen hy zich op een canapé geworpen had, barstte hy in snikken uit.
| |
| |
Want hy zag het heel duidelyk vóor zich: hier bestond geen mogelykheid, dat dit anders zou worden; hier was geen toekomst; hier was geen hoop.
Aan zelf in den toestand in te grypen, dacht hy niet. Hoe zou hy dat trouwens ook gekund hebben? Zelf iets verdienen? Waar? Hoe? Tegen den wil van zyn vader - en die zou zich daar zeker tegen verzet hebben - zou hy zelfs op geen enkel Nederlandsch effectenkantoor plaatsing hebben gevonden. En wat zou hy er ook verdiend hebben in vergelyking met wat hy noodig had om getrouwd te kunnen leven.
Welk een hoeveelheid energie en welk een talent zou hy niet gehad moeten hebben, om daarin de kracht en de mogelykheid te vinden van te doen wat hy wilde, om zich uit zyn slaventoestand op te werken!
En terwyl hy daar zat op de canapé en zyn oogen droogde, vroeg hy zich af, hoe hy het Christiane zou zeggen! Of misschien ook niet zeggen! Zou hy misschien zoo maar zonder meer wegblyven - groote god! - of zou hy haar een brief zenden?
En wat zou zy antwoorden? O, zy zou antwoorden: wy zullen wachten. Natuurlyk! Dat zou hy zelf immers ook willen. Maar waarop? Op den dood van zyn vader of zyn moeder? Die konden immers nog dertig jaar leven!
Eenige dagen later ging hy, uit ellende, uit wanhoop, om voor een oogenblik dat zwarte in zyn hart kwyt te raken, uit baloorigheid ook, uit een stemming van: het kan my geen bliksem meer verdommen hoe het gaat, voor het eerst in zyn leven aan den zwabber.
Weer eenige dagen later ontmoette hy in het late avonduur in de laan van boomen der Stadhouderskade een zwartharige, mooie vrouw. Maar het gelaat was iets te resoluut.
Helene Termonde ging met hem het Vondelpark in.
|
|