De doodsklok van het Damrak
(1908)–Willem Paap– Auteursrecht onbekend
[pagina 92]
| |
IV.
| |
[pagina 93]
| |
leunstoel zitten slapen, toen zy kwamen. - Och, je verveelt je zoo, had hy gezegd, als je zoo alleen in je huis bent. In de week heb je je werk, maar 's Zondags is het erg. Hy had geen vrouw weer willen zoeken, toen zyn eerste vrouw, zyn Marytje, voor een vyftal jaren gestorven was. Want je hoorde zoo vaak, dat zoo'n tweede het met de kinderen niet vinden kan, en zyn Alida een verdriet aandoen, dat wilde hy niet. En ook, zyn Marytje en hy, zy hadden zoo trouw te zamen gewerkt, en hadden zich met kordaat werken zoo flink in de hoogte geholpen, dat hy steeds in stille vereering aan haar dacht en haar plaats aan geen ander kon geven. Vader Wouters was anders steeds zeer vroolyk, als zyn kind by hem was; maar vandaag lag er daar in de 'donkere voorkamer zenuwachtigheid en verdriet op zyn gelaat. Hy had verloren aan de beurs; Rombouts liet tegenwoordig zyn luidjes maar koopen; 't kon hem niet meer schelen; als je 'n idioot kindje hebt, moet je verdienen. Maar over dien klap sprak Wouters niet, en hy bromde daarom, heel gemoedelyk zacht, alleen maar om een houding te hebben, over iets anders, namelyk dat zy zoo weinig in den laatsten tyd kwamen. Arie zweeg eerst, maar toen antwoordde hy: - Alida heeft veel te doen, vader; zy heeft... 'n logé. - Logé? Wat logé? - Ja, dat kan toch soms by 'n getrouwde vrouw zoo voorkomen. - O zoo! Duivels! Nee maar... Jezus! Lieve kind, lieve kind! Nou zullen we voor je zorgen! En hy vroeg, of zy geen geld nopdig hadden om het een of ander in te koopen, zei, dat alles, wat | |
[pagina 94]
| |
het kostte, door hem betaald zou worden; zyn droefheid was verdwenen, en heel gezellig zaten zy daar dien namiddag verder te praten. Thans zyn zy, Arie en Alida - vader Wouters ging 's Zondagsavonds naar het ‘Hof van Holland’ -met hun beidjes tehuis; Alida breit aan het kleine, witte sokje; Arie rookt een steenen pypje en leest in een courant: ‘De Nieuwe Financier en Kapitalist’. Hy staat eens op, doet de deur van de kachel open, port met de pook in het vuur en werpt een nieuwe schep steenkolen er op. Want buiten loeit een sneeuwstorm en is het in den avond van dezen Januari-dag bar koud. - Hoor hem eens trekken, Alida! Is 't je zoo goed van warmte? - Ja, lekker, vent! En Arie gaat weer zitten en leest weer in ‘De Nieuwe Financier en Kapitalist’. Hy had in den laatsten tyd vaak gemymerd over de beweringen van zyn schoonvader, wat dat speculeeren aan de beurs betrof, en was op de Zaterdagavonden in het ‘Hof van Holland’, door Rombouts er naar te vragen, te weten gekomen, wat die woorden prolongatie en surplus eigenlyk beteekenden. Zyn belangstelling, in wat daar besproken werd, was er door ontwaakt, en hy praatte mee aan de ronde tafel. Hy wilde niet koopen, natuurlyk niet; hy wilde alleen weten en begrypen. Gisteren nu was hy wat gaan wandelen, om op het Damrak die beurs eens te bekyken. Niet ver van den baksteenen kolos was hy aan den overkant der straat voor een groot gebouw blyven staan, dat breed, massief, met beelden van marmer omhoog rees naast de huisjes aan zyn flanken, een groot theatraal gebaar | |
[pagina 95]
| |
tusschen de dwergen daar naast hem. ‘Nederlandsche Effectencompagnie’ stond er boven de poort. Compagnie! Dat herinnerde hem aan de geschiedenis. Je hadt de Oostindische Compagnie gehad en de Westindische Compagnie, en nog meer. Die zonden oorlogsschepen tot in verre werelddeelen, groote fregatten, hoog boven de zee uitgebouwd, aan weerszyden twee, drie ryen geschutgaten. Zy waren dood, die compagnieën, maar nu was blykbaar iemand op het idee gekomen, hun stoeren naam in een effectencompagnie te doen herleven. Arie dacht na, wat het woord hier eigenlyk beteekenen moest en kon er geen zin voor vinden. Maar 't was er druk in de Compagnie; menschen gingen de poort in, kwamen er uit; o ja, 't was onder beurstyd; nu waren de lui nieuwsgierig naar de koersen, waartegen daar in die gesloten kolos, de beurs, zonder dat je van buiten wat merkte, op 't oogenblik verhandeld werd. En als die koersen hun gunstig leken, gaven ze misschien nu in de Compagnie orders op. Arie was de straat overgegaan, onwillekeurig op die poort af. Wel, iedereen ging er in en uit; hy kon er ook wel eens een kykje nemen. Reeds was hy in de vestibule; dan links door een deur kwam hy in de groote hal, die er uitzag gelyk by De Waert: schryftafels in het midden, aan de wanden ryen van loketten. Arie zag menschen die bezig waren aan de loketten, anderen die wachtten en een courant lazen. Hy keek, wat daar voor courant lag, zag dat het ‘De Nieuwe Financier en Kapitalist’ was, ging zitten en keek het blad eens in. Het was reeds een weekjen oud; 't was het nummer van den 13 Januari 1907, en weldra was hy verdiept in het hoofdartikel, | |
[pagina 96]
| |
waar boven stond: ‘Het onderzoek naar de Harriman-lynen’. Hy merkte, dat die Harriman-lynen de Unioms waren, waarover de lui in het ‘Hof van Holland’ het soms hadden. Wel, lieve hemel, dat was 'n rare snoeshaan, die Harriman! Op 15 Augustus van het vorige jaar was in de bestuursvergadering besloten, het dividend van de Unions belangryk hopger te stellen dan den vorigen keer. De aandeelen zouden natuurlyk, zoo spoedig dit bekend werd, stygen. Maar wat deed nu die Harriman met z'n vriendjes? Twee dagen lang hielden ze het dividend geheim; zy konden dus twee dagen lang tegen den ouden koers opkoopen, zoo veel als ze wilden, en als dan na de bekendmaking van het dividend de aandeelen zouden gestegen zyn, konden ze verkoopen en enorme sommen verdienen. Wat ze natuurlyk ook gedaan hadden. Hy zou vader Wouters eens waarschuwen. Want dat kon die Harriman immers by elke1 gelegenheid weer doen, dat hy en z'n vriendjes het dividend een poos geheim hielden! (Hy heeft het ook in den zomer van 1907 op een gewyzigde manier weer gedaan!) En meer nog! Ja juist, daar had je 't! Hy kon de dividenden laag stellen, terwyl ze hopig moesten zyn, en dan daalden de aandeelen en kocht-i ze in, en dan maakte-n-i de dividenden later weer hoogerdan rezen de aandeelen en verkocht-i ze weer. Dergelyke spelletjes kon-i ten eeuwigen dage door spelen. En dan stond er in het artikel iets over den bekenden William Rockefeller. Die had van Harriman 30 millioen dollars aandeelen van een zeker spoor in schynkoop genomen, opdat Harriman, die als bezitter van een andere spoor die aandeelen volgens | |
[pagina 97]
| |
de wet niet hebben mocht, een gerechtelyke vervolging zou ontgaan. Dat was ook gelukt, en nu had Rockefeller voor dezen dienst, toen later de vervolging werd ingetrokken, en hy de aandeelen weer aan de Union Pacific (de lyn van Harriman) teruggaf, van deze lyn ontvangen 6 pct. over dat kapitaal en 187.000 dollars provisie! Ha zoo! Zóo werd je dollarkoning daar ginder! Dat waren gevaarlyke kerels, die Harriman en die Rockefeller! Er stond nog veel meer in dat artikel, maar het was Arie niet alles recht duidelyk; daarvoor moest je, om het goed te begrypen, blykbaar meer van die dingen weten, dacht-i. Natuurlyk, wat er ook ooit gebeurde, van die Harriman z'n zaakje, van die Unions, zou-d-i nooit willen hebben. Of neen, hy wilde immers heelemaal niet meedoen; hoe kon-i zoo zonderling praten; maar vader Wouters zou-d-i waarschuwen. Want die Harriman, die kerel sneed, zonder 'n vinger te verroeren, alleen maar door daar in Amerika z'n bakkes te houden, de lui hier in Nederland den hals af. - Wordt u bediend, m'nheer? Arie keek op uit zyn courant; het was een jonge man met een vriendelyk voorkomen, die daar naast hem stond en gesproken had - Neen, neen! zei Arie schrikkend en stond op. Ik... las alleen maar de krant. Ik had hier feitelyk niets te doen; ik beken, ik heb geen recht hier te zitten. - O, u kunt gerust blyven. Als 't u blieft, ik verzoek u er om! Iedereen kan hier vry in en uit gaan. Arie was met zachten drang weer in zyn stoel genoodigd en zag, hoe de jonge man zich tot een heer van een veertig jaar wendde. | |
[pagina 98]
| |
- Zoo, m'nheer Desmond, u ook weer eens hier? Mooi weertje vandaag! De heer Desmond droeg een erg kleurige das en vest, had het uiterlyk van een café-chantant-directeur. - Ik vind het heelemaal geen mooi weer, m'nheer Hendrix. Ik heb in den laatsten tyd leelyke klappen gehad. Weer tien duizend gulden verloren. - O, dan verdient u de volgende week weer twintig! Nooit den moed verliezen! Volhouden! Altyd maar volhouden! Men moet nooit in het leven den moed verliezen! Op regen volgt altyd zonneschyn. - Ja, ja, dat zegt ú! En u heeft gelyk, nu moet ik wel volhouden. 'k Heb de helft van myn kapitaal verloren. En dat moet ik terug hebben, dat wil ik terug verdienen. Wat zy verder spraken, verstond Arie niet; maar hy zag, dat de vriendelyke jonge man vervolgens een ander aansprak, dan weer een ander. Dat scheen hier een soort van... animeerkantoor te zyn. Hy verliet de voorname hal en kocht aan de kiosk op den Dam de laatste nommers van ‘De Nieuwe Financier en Kapitalist’. Die las hy thans op dezen kouden winteravond by de warme, kachel, terwyl Alida, nadat zy het sokje, waaraan zy breidde, neergelegd had, uit een kast in den wand het theegerei nam en de blauw beschilderde theekan en kopjes op het zwart verlakte blad zette, na eerst natuurlyk een gewerkt doekje op de tafel te hebben gelegd, opdat het blad het zwart glanzende zeildoek niet beschadigen zou. Vervolgens legt zy kolen, die zy in de kachel heeft doen gloeien, in de theestoof, en daarna komt zy met een keteltje vol heet water uit de keuken, plaatst het op de theestoof en gaat thee zetten. | |
[pagina 99]
| |
Arie had middelerwyl de courant in de handen gehouden maar niet gelezen, had slechts toegezien wat zyn vrouwtje daar deed. Dat vond-i altyd zoo gezellig, dat thee zetten en dan dat kopjes inschenken en dan langzaam het eerste teugje nemen en hooren, dat zy dan zei: ‘'t Is nog te heet, vent!’ En dan iets later het eerste kopje in eens uitdrinken en weer 'n pypje stoppen. *** De Amerikaansche fondsen inmiddels daalden. Unions en Steels, die 5 Januari te New-York noteerden 182¼ en 49⅝ stonden daar 4 Februari 170¾ en 43⅞. Honderd vijftig millioen gulden had Nederland sedert den eersten Januari, in vyf weken tyds, aan waarden van lui als die Harriman en Rockefeller verloren. Naar schatting toch zyn er - het bedrag varieert natuurlyk - in het dobbelende vaderland 600 millioen dollars Amerikaansche speculatiepapieren,Ga naar voetnoot*) en een verlies van 10 pct. ongeveer, gelyk van 1 Januari tot 4 Februari, vertegenwoordigt omstreeks 150 millioen gulden. Weliswaar kwam tegen het midden van Februari een kleine ryzing, en noteerden Unions den 16 Februari te New-York 176⅞, 18 Februari te Amsterdam 178; maar onmiddellyk brokkelden zy weer af, en 25 Februari stonden ze ginder 169½, 26 Februari in de pypela van Berlage, mooi genoeg trouwens voor het doel, 170⅜. ‘Deskundigen’ wisten weliswaar, dat men niets over den verderen loop kon voorspellen. Want de ‘deskundigen’ in Nederland en zelfs in New-York weten daarvan absoluut niemendal, om de eenvoudige reden | |
[pagina 100]
| |
dat de Harrimans, de Rockefellers, de Goulds, de Pierpont Morgans hun beurzendiefstallen door het in de hoogte of in de laagte schroeven der koersen niet overleggen met mannekes als De Waert, Donchery, Hooydonck, Poraz, Sirach, die men slechts met groote welwillendheid en uit consideratie van de der rooverbende daarginder bewezen diensten zou kunnen qualificeeren als hun loopjongens. Maar toch troostten die niet wetende deskundigen zich zelf en het publiek met de hoop, dat het einde ongeveer bereikt zou zyn, en las men in Nederlandsche bladen berichten, dat by deze daling in het laatst van Februari een paniek was voorkomen, doordat men de daling had voorzien! Maar het zou veel erger worden in het zwarte Harriman-en-Rockefeller-jaar 1907. Op 25 Februari waren opnieuw de verhooren van Harriman en zyn vrienden voor de Interstate Commerce Commission begonnen en duurden den 26en en 27en voort. Als gevolg werd bericht, dat die Commission een rechtsgeding tegen de Union Pacific, het spoorwegsysteem van Harriman, aanhangig zou maken om deze te dwingen haar bezit van aandeelen Southern Pacific prys te geven. Die aandeelen mamelyk had Harriman in stryd met de wet opgekocht om daardoor baas te zyn over een spoorweg, die concurreerde met den zynen. Voorts werd bericht, dat Union Pacific aandeelhouders den heer Harriman zouden aanspreken tot teruggave van sommige belangryke winsten, waarvan ZEd. het eigenaardiger had gevonden ze zelf te houden dan ze aan die stomme aandeelhouders te geven. En links en rechts werd er in Amerika over geschreven, over geroepen - vooraan president Roose- | |
[pagina 101]
| |
velt - dat de bandelooze bevoegdheden der spoorwegbesturen moesten ingetoomd worden. Een nieuwe daling der Amerikaansche fondsen - gelyk steeds over byna de geheele linie in dezelfde verhouding - volgde. De Union Pacifics noteerden te New-York 4 Maart 166¾, 7 Maart 164¾, 11 Maart 155⅝, en op den 14 Maart schreed door de beurs van New-York de paniek: de Unions daalden tot 124½. Was de oorzaak alleen de schrik geweest, by het publiek ontstaan door de verhooren voor de Interstate Commerce Commission? Dat schynt by zulk een geweldige daling onmogelyk, en de algemeen verkondigde meening lykt juist, dat een direct ingrypen van Harriman in de markt, dat een reusachtig beursspel van dezen spoorwegkoning, met het doel aan de hem vervolgende Amerikaansche regeering zyn macht te toonen, de daling te weeg had gebracht. In Amerika beweerde men, dat hy hoopen geld had ‘verdiend’, dat de geluksdagen der Drews, Fisks en Goulds van vroegere jaren zich voor hem hadden herhaald. *** Einde Februari, begin Maart klonk in de dobbelhuizen van Amsterdam het sein, dat er nu ‘koopjes’ waren te halen; dat de laagste pryzen er zyn moesten en weldra ryzing zou volgen. En sigarenkoopman Jansen op het Rokin, die het by De Waert had gehoord en gekocht had, vroeg aan zilversmid Muller, zyn buurman, of-i ook er van gehoord had, dat er thans ‘koopjes’ waren te halen; hy deed er natuurlyk niet aan mee, maar 't moest waar zyn, dat er koopjes waren te halen. En zilversmid Muller, die juist by Donchery Hooydonck & Co. | |
[pagina 102]
| |
had gekocht, zei dat hy ook zoo iets gehoord had, dat hy zelf er natuurlyk niet aan mee deed; dat sigarenkoopman Jansen trouwens beter van zyn buurman aan den anderen kant, van kleermaker Smid, informaties zou kunnen krygen; want dat die van morgen by Poraz & Sirach was geweest; hy beweerde wel, hy kleermaker Smid, dat-i er niet aan mee deed, maar dat hield zilversmid Muller voor een jokken. En gelyk er in een dorp, een stad, een volk zoo nu en dan godsdienstige epidemieën uitbreken - voor een week was er een vrouw, die gekke dingen begon te doen; daags er na doen haar man en kinderen mee; drie dagen later is er een byeenkomst, waar het dol toegaat, en een week later loopt het heele dorp naakt op straat ter eere van God, zooals zy jolen - zóo ook breekt in Nederland by crisissen als die van 1907 de speel- en dobbel- en gokepidemie uit, de epidemie, zyn geluk, zyn leven, dat van vrouw en kinderen toe te vertrouwen aan wat de Harrimans, de Goulds, de Rockefellers, de Hills, de Pierpont Morgans daar ginder in New-York in alle stilte, zonder dat iemand er van weet, doen of niet doen; de epidemie, te dobbelen? neen! te dobbelen met door die kerels vervalschte steenen! Er waren dus thans ‘koopjes’ te halen. En op dit sein van de dobbelhuizen werd Nederland in het begin van Maart in acht dagen gek. ‘Enorme inkoopen in Amerikaansche shares in Amsterdam’ hadden plaats, zoo las men by voorbeeld in het Handelsblad. De Amerikanen waren plotseling het onderwerp van gesprek van de winkeliers in de Kalverstraat, van melkboer en komenysman in de Jordaan, van de millionnairs aan Keizers- en Heerengracht. Arie hoorde er over praten in het ‘Hof van Hol- | |
[pagina 103]
| |
land’, zelfs op school. Gedurende de maand Februari had hy in de krant het dalen der koersen gevolgd, en nu in den laatsten tyd had hy Rombouts hooren zeggen, dat de tyd van de ‘koopjes’ naderde. Op een Zaterdag-avond in den aanvang van Maart is hy op weg naar het café. Hy is niet vroolyk gestemd, heeft van morgen weer een treurigen brief van moeder ontvangen, dat het hun daarginder heelemaal niet bevalt. Wel, dat trof prettig, dacht hy, toen hy in het ‘Hof van Holland’ binnenkwam; daar zat Willem aan het tafeltje in zyn gewonen hoek. Wouters was er nog niet, en hy ging dus dadelyk naar zyn broer. - Dag, Willem! Wel, je ziet er wat bedrukt uit, of verbeeld ik me dat? - Neen, dat kon wel zyn. - Wat is er dan? - Ja, dat is niet eens zoo makkelyk te vertellen; dat is 'n gekke geschiedenis. - Nou, vertel in elk geval. - Ja, zie je, verdomd, ik schaam my, het je te zeggen. - Hoor eens, broer, wat is er dan? Maar Willem zweeg. - Maar, Willem, zeg het dan toch! Heb je moeilykheden met geld? - Neen, neen! - Nu, vooruit dan! Wy kunnen elkander toch alles zeggen. Schoorvoetend kwam het er uit; hy vertelde, dat hy iets met Lize de Waert had gehad, en dat zy nu al sedert het begin van Februari vreesde, dat zy bevallen moest. | |
[pagina 104]
| |
Arie zat daar als iemand, die plotseling in het leven iets voor zich ziet, waar hy volstrekt geen raad mee weet, iets zoo allemachtig vreemds en geks en onverwachts, dat je een poos er op moet kyken om tot de normale bezinning terug te komen. Hy zei niets, keek Willem aan, keek dan weer op het tafeltje, waarop Neelsen hun koppen thee plaatste, wist niet, hoe hy het had, had eerst een gevoel, alsof zyn broer een groot misdryf had begaan, zoo iets waarvoor je minstens in de gevangenis komt. - Hoe oud is dat meisje? vroeg hy eindelyk. - Zeven en twintig. - O, zoo! - Hoe bedoel je: O, zoo? - Nu, dat zy dan toch net zoo goed schuld zal hebben als jy! - Nu ja, zei Willem, schuld, schuld! Dat komt zoo van zelf! Dat is er, voor dat je er aan denkt! - En wat ben jullie nu van plan? - Van plan? Dat wou ik jou nu juist vragen. Wat moeten wy in godsnaam doen? Daar wegloopen wil ik niet. Ik laat haar niet zoo aan haar lot over. En als ik blyf, wat helpt dat? Ik kan toch absoluut niets voor haar doen. Arie was inmiddels weer wat op streek gekomen. - Wel, dat meisje zal toch haar goeden naam niet willen verliezen. Jullie moet natuurlyk trouwen. - Trouwen? Ben je dwaas. Daar geeft m'nheer De Waert nooit z'n toestemming toe. 'n Arme kerel als ik, die zal hy z'n ryke dochter geven! Lize zegt ook, dat haar papa dat nooit zal doen. Als je geld had, zegt ze, dan kwam het er niet op aan, wie je was. Een raad, wat hy doen kon, dien Willem by Arie zoo gaarne zou hebben gevonden, kreeg hy niet. En | |
[pagina 105]
| |
dat verwonderde hem trouwens geenszins; want wie kon voor die situatie een uitweg weten. - Geld, geld! zei Willem, dat leer ik in deze dagen; geld is alles! Met geld kryg je vrouwen, zonder geld kryg je ze niet! Arie sprak nu maar niet over den treurigen brief van moeder. Willem had op het oogenblik genoeg aan zich zelf. Maar: geld! Dat woord bleef klinken in zyn hoofd! En hy werd verward van die gekke situatie van Willem en van den toestand van zyn ouders, en: ‘geld!’ ja, hy moest geld hebben. En toen vader Wouters later in den avond tot hem zei: - Arie, wees nou verstandig, nou zyn er koopjes! Nou is 't het moment! Maar neem geen Kimberleytjes, die dingen deugen niet! (Hy had er een klap in gehad.), toen zei hy aan Rombouts, die daar in zyn kring aan de ronde tafel zat, dat hy er ook eens duizend gulden aan spendeeren wilde. - Goed, zei Rombouts; als u my dan morgen voormiddag die duizend gulden brengt - u kunt het brengen in papieren, als u wilt - dan kunnen wy bepraten, wat wy nemen zullen, en kan ik het Maandag aan de beurs in orde maken. En ook de anderen gaven orders; zy gaven allen orders dien avond, Wouters, Neerdyk, Uyterlinde, en de anderen allen, de burgerluidjes uit den Jordaan, die daar zaten om de ronde tafel in het ‘Hof van Holland’. Arie kwam, gelyk steeds, prompt negen uur tehuis. Hy had er over gedacht onderweg, of-i het Alida zou zeggen. Maar dat zou-d-i niet doen; hy had een vaag idee, dat zy het af zou raden, maar trachtte zich diets te maken, dat hy zoo handelde om haar later te | |
[pagina 106]
| |
verrassen met de winst. En die móest toch komen. Allen zeiden het, je hoorde het overal in de stad, en ook Rombouts had zoo positief gesproken. Maar wel vertelde hy haar van Willem en Lize, en dat de vader niet zou willen, dat ze trouwden. - O, wat ben jullie toch dommerds, zei Alida. Dat moet die man immers wel toestaan. Altyd, als het zoo is, dat ze bevallen moet; want daarin kan men zich vergissen. Evenals Arie Zuydam had ook Dries Corbelyn in den loop van Februari in zyn courant dagelyks de koersen gevolgd. Het bleek, dat m'nheer Harlebeek gelyk had gehad: het was 'n gevaarlyke boel, nu wat te doen by dat dalen en dan weer 'n beetje ryzen en dan weer dalen. En het verwonderde hem niet, dat hy nog steeds geen briefje van Harlebeek ontving. Maar in de eerste week van Maart kwam het verzoek, den volgenden voormiddag op het kantoor van De Waert te komen. Toen hy daar des anderen daags de kamer van Harlebeek binnenging, had juist de oude heer Willaerts haar verlaten. Harlebeek zei, dat m'nheer Corbelyn het voortdurend dalen der fondsen ongetwyfeld in de krant wel gezien had. Hy vreesde, dat de grens nog niet bereikt was en durfde daarom tot aankoop nog niet raden. Maar of m'nheer Corbelyn goed vond, dat-i voor hem kocht op 'n dag, dat het naar z'n meening gewaagd kon worden. - Ik geef u precies dezelfde raad, zei Harlebeek, die ik zoo pas aan m'nheer Willaerts heb gegeven. Tegen gewone klanten zou ik zoo niet kunnen spreken; want voor gewone klanten zou ik onmogelyk met | |
[pagina 107]
| |
zoo'n onbestemde volmacht kunnen handelen. Zy zouden, als de zaak mis liep, de volmacht eenvoudig ontkennen en my met de schade laten zitten, dat ik kaal werd als 'n geplukte kip. Zy kwamen overeen, want Corbelyn vond het volkomen goed, dat deze een f 10.000 dekking in fondsen zou bezorgen en dat Harlebeek voor een ton aan Amerikanen voor hem zou koopen. En hy heeft de volmacht zeer omzichtig uitgevoerd; want hy had er zyn zinnen op gezet, den broer van zyn vriend Corbelyn eerlyk te behandelen (dat is nu en dan werkelyk een pleizier, als je altyd in den morsboel zit), en ook Willaerts is er wel by gevaren; want Harlebeek had vues op zyn dochter Thilde, en in zulk een geval tracht je te zorgen voor het geld van den vader. Natuurlyk! Dat spreekt! By banken, bankiers en commissionnairs was het een drukke tyd, want het publiek liep storm. En waar het solide toeging, waar ze niet zelf speculeerden, werd grof verdiend. Maar velen dobbelden ook zelf en verloren veel meer dan ze verdienden. En zenuwachtig op de kantoren was het overal. Want drukte is prettig, maar zoo'n nerveuse drukte! En de klanten, die gisteren gekocht hebben, vandaag al lamstralig, omdat de koersen achteruit gaan; de klanten, die voor een week hun ‘koopjes’ hebben gehaald, huilend en lamenteerend op het kantoor, omdat ze niet meer kunnen suppleeren en hun fondsen geëxecuteerd zullen worden. Arend Corbelyn wist geen raad, verloor geweldige bedragen, vloekte op de bediendes, vloekte op de Amerikanen, op zyn klanten, op de heele wereld behalve op zich zelf. En in de stad staan ze te praten by groepjes, de klanten, de koopers van de ‘koopjes’. Jansen en | |
[pagina 108]
| |
Muller en Smid op het Rokin zyn, een bitter extra gaan drinken by dat verdere dalen, zyn vertrouwelyk geworden, hebben gezegd, dat ze ook 'n klein postje hadden, kyken nu samen in de kranten na, trachten elkander te troosten met wat hun by De Waert enz., op de kantoren waar ze gekocht hebben, gezegd wordt. En café-chantanthouder Desmond in de Nes staat er over te praten met zyn buurman De Crayer, die de ‘Houten Verdommenis’ in huur heeft, waar 's avonds de ‘dames’ komen en 's Zaterdags en 's Zondags 's avonds dienstmeiden dansen, die eens een nacht aan den zwabber willen. Want de epidemie is geschreden door heel Amsterdam, van het Noorden naar het Zuiden, van het Oosten naar het Westen. Allen hebben zy ‘koopjes’ gekocht, de lui zitten vol, tot aan den hals zitten ze vol; er worden reeds velen geëxecuteerd en velen zullen volgen. Er is een storm in aantocht, een orkaan, die geen boomen zal vegen, geen hutten, maar vermogens en levens, een tropenorkaan die thans inzet in Maart, die luwen zal in den zomer, weer uitbreken in den herfst, totdat op den laatsten dag van het Harriman-Rockefeller-De Waert & Co.-Donchery Hooydonck & Co.-Poraz & Sirach-jaar 1907 de middernachtsklokken zullen klinken als doodsklokken. Des middags, toen in die eerste helft van Maart, zwierven ze in de buurt van de beurs, de arme kerels die gekocht hadden. Je zag dat niet zoo direct in de drukte van het Damrak, waar trams bolderen en bellen, en wagens ratelen en haastige menschen loopen. Opmerkzaam moest je toezien. Maar dan zag je heel duidelyk, dat er daar een liep, die blykbaar geen haast had en zenuwachtig deed met de vingers, en daar een, die met bewegingen van het hoofd in | |
[pagina 109]
| |
zich zelf sprak, en daar een, die den hoed afnam en met den zakdoek over zyn voorhoofd streek, ofschoon het toch niet warm was, zou je zeggen. En, opmerkzaam geworden, zag je er dan plotseling heel velen, en ze schaamden zich blykbaar een weinig en gingen een zystraat in of een café binnen; maar al spoedig kwamen ze uit de zystraat weer terug, uit het café weer te voorschyn, en liepen haastig naar de beurs en gingen binnen om zich te posteeren voor het hek in de goederenbeurs, waar je de effectenbeurs voor je ziet liggen, en daar zochten ze met grille oogen, of ze hun commissionnair niet zagen of een bediende van hem, en als er een bediende daar in de buurt kwam, werd hy bestormd met vragen, hoe het stond vandaag. Of ook, zy gingen niet naar de beurs, maar gingen binnen in de hal van de Nederlandsche Effectencompagnie, want zy wisten dat daar een zwart schoolbord hing, waarop met kryt onder beurstyd de koersen genoteerd werden. Rombouts had veel te vroeg voor zyn luidjes gekocht. Hy had zyn ‘koopjes’ nog gekocht tegen koersen, die in 't gansche jaar 1907 niet weer werden bereikt. Hy had het niet met opzet gedaan, natuurlyk niet; maar hy had het niet moeten doen, zoo min als al die andere effectenmannen, want geen van hen allen kon weten, of de koersen werkelyk niet meer van beteekenis zouden dalen. En ze daalden! Ze kelderden! De Harrimans waren daar ginder aan het werk! Aan hun zwarte werk! Wouters, Uyterlinde, Neerdyk lieten hun zaken in den steek, stonden voormiddags met elkander te praten, zwierven 's namiddags in de buurt van de beurs, zaten 's avonds, stompzinnig van verdriet over de nieuwe | |
[pagina 110]
| |
koersdaling van den dag, in het ‘Hof van Holland’. En als de beurs uitging, stonden zy op het Damrak Rombouts op te wachten, die dat heel vervelend vond, maar ze toch ook niet weg kon jagen. - M'n Jezus! zegt Wouters, terwyl Uyterlinde en Neerdyk naast hem staan, by het uitgaan der beurs tot Rombouts, m'n Jezus, m'nheer Rombouts! Verder kwam hy niet. Het bleef in de keel zitten. Wat hy gekocht had tegen 171, stond thans, den 14 Maart, 153. Het was de dag van de paniek in New-York. Maar dat wist men onder beurstyd in Amsterdam nog niet; want daar in New-York de tyd ruim 4½ uur vroeger is, komen eerst te ongeveer half vier de telegrammen aan, die de overzeesche koersen van dien dag melden. Wouters leed groote verliezen. - Ik weet er niet meer van, zei Rombouts en wischte zich het angstzweet van het gelaat; want daar binnen in de beurs werden tooneelen afgespeeld, van leden, die dobbelden en nu diep in de ellende zaten, van anderen die hooge prolongatierente schacherden uit den toestand, van anderen ook, die deernis hadden met hun arme clienten, en wien het verantwoordelyk-heidsgevoel in zulke dagen nerveus maakt, tooneelen die je buiten niet zag maar die even verschrikkelyk waren als de ellende in de Amsterdamsche huizen. - Ik weet het niet meer, zei Rombouts; geen mensch weet meer wat; 't is 'n windhoos, die de kerels daarginder in New-York klaar geblazen hebben en die alles wegveegt. Ze scheppen daar de boel op op 'n manier zooals ze nog nooit hebben gedaan. Hy keek naar Uyterlinde, waagde het niet hem te zeggen wat hy te zeggen had, zou liever alleen maar | |
[pagina 111]
| |
het gewone briefje schryven: bypassen! En hy wist, dat Uyterlinde het niet meer kon. Den volgenden morgen ging Wouters naar de Tuinstraat, naar Uyterlinde's bakkery. Wouters had niet geslapen dien nacht, had nagedacht, hoe hy aan geld kon komen. Hy had eenige hypotheken. Het vroegste kon hy op middelen rekenen, als hy aan Uyterlinde de hypotheek opzei; dan zou hy over drie maand f 6000 ontvangen. Maar, god, hy deed het zoo ongraag. Zy waren zoo goede vrienden en Uyterlinde zou er door in moeilykheden komen. Want geld was tegenwoordig niet makkelyk te krygen. Geld was duur door de crisis. Maar hy zag geen mogelykheid anders te handelen, en hy moest denken aan zich zelf. Uyterlinde was jonger dan hy, was vyf en dertig jaar, had sedert vier jaren een goed beklante bakkery, een jong vrouwtje, twee kleine kindertjes. Toen Wouters des morgens ongeveer elf uur by Uyterlinde in de huiskamer kwam, zat deze als een gebroken man op een stoel: hy had een briefje van Rombouts ontvangen, dat hy moest bypassen, en hy kon het niet meer. Hy toonde het schryven. - Jezus! zei Wouters. En toch... ja, in godsnaam het moest er uit, daarna sprak hy over de hypotheek. Uyterlinde staarde hem aan, met wezenlooze oogen, antwoordde niets. Dien namiddag ging Uyterlinde niet mee naar de beurs; dat had geen zin meer. Wouters en Neerdyk stonden nu met hun tweeën op Rombouts te wachten. - En? vroeg Wouters. - 't Is niet te gelooven, antwoordde Rombouts. | |
[pagina 112]
| |
Unions 20 pct. lager! 138! En zoo alles naar verhouding. - Goddoom! zei Wouters. Goddoom! En haastig liep Rombouts weg. Het reusachtig ongeluk van die klanten, de zwarte ellende, waarin velen door de beursbriganten van New-York gesmeten waren, joeg hem schrik aan. Hy had steeds de vrees, dat ze met een revolver klaar zouden staan of een dolk. Wouters en Neerdyk overlegden, dat zy Uyterlinde af zouden halen om samen naar het ‘Hof van Holland’ te gaan. Het vrouwtje stond in den bakkerswinkel en hielp klanten. - Uyterlinde tehuis? vroeg Wouters. - Is op den zolder bezig aari het meel, zei ze. Wouters en Neerdyk gingen den zolder op. - Goddoom! zei Wouters. Goddoom! Uyterlinde hing dood in een strik aan een spant. Desmond de client van de Nederlandsche Effecten-compagnie, was een verloren man geworden. Hy had steeds hard gewerkt in zyn leven, en had dientengevolge iets overgehouden. Dat was begonnen als kellner. Als kellner had hy aan voorname jongelui, als het geld op was, tegen hooge woekerwinst geleend. Door het overgespaarde was hy in staat geweest, een café-chantant in de Nes te huren, er dames in te zetten om te zingen. En hy had de zaak kunnen uitbreiden: tegenover het café-chantant had hy een café gehuurd, waar de dames overdag moesten komen om de heeren, die er kwamen, te ‘animeeren’ tot drinken. Hy had een bepaald systeem daarby ontwikkeld, opdat de heeren lang bleven: ‘vertrouwelyk maar niet té vertrouwelyk’ noemde hy dat. En dan werd er gedronken. ‘Champagne’. De | |
[pagina 113]
| |
flesch kostte hem 75 cent, en voor f 9.00 verkocht hy ze. Nu ja, het werd niet alles gedronken. Daar zouden de magen der dames niet tegen hebben gekund. Als er een heer was, een voornaam heer, met geld, dan gingen drie, vier dames by hem zitten, en ook Desmond kwam een praatje maken, en dan hadden de dames een emmer by zich staan, natuurlyk zonder dat de klant den emmer zag, en gooiden daar hun champagne-glazen in leeg, natuurlyk zonder dat de klant het zag, want dat zou de illusie verdreven hebben. Dan vulden ze de glazen weer. En dan zorgde een van de dames, dat de heer een poosje een anderen kant uitkeek, en dan smeten de andere dames de glazen weer leeg in den emmer, of een van de dames bracht, als hy vol was, den emmer weg en kwam leeg er mee terug. Een f 80.000 had hy op die wyze, nooit den arbeid schuwend, verdiend. Dat was nu alles weg. Hy heeft zyn café-chantant en café kort daarna moeten opgeven, is naar Brussel gereisd en is gaan handelen in meisjes. Wat niet prettig is, zoo altyd met Poolsche en Galicische joden te doen te hebben, als je 'n mooie zaak hebt gehad. Ook Mr. Farasyn, de advocaat, de client vam De Waert, verloor reeds in deze Maartsche dagen allen vasten grond onder de voeten. Hy verdween, en men heeft niet meer van hem gehoord. Jansen, Muller en Smid op het Rokin hadden belangryke bedragen verloren maar konden nog staande blyven. Arie had groot geluk. Voor iemand die eenigen aanleg heeft om te gaan dobbelen, het grootste geluk | |
[pagina 114]
| |
dat hem overkomen kan. Hy verloor direct dezen eersten keer, dat hy speelde, en wel niet ziekeneurig maar vlug, heel vlug: in drie dagen was zyn f 1000 op. Op een avond met de laatste post, nadat hy reeds den heelen avond zoo stil tegenover Alida had gezeten en op haar vraag, of er iets was, geantwoord had van niets, heusch niets, ontving hy het briefje van Rombouts, dat hy moest bypassen of dat anders zyn fondsen verkocht moesten worden. En ofschoon hy iets dergelyks verwacht had, want hy had natuurlyk in het avondblad de koersen gezien, werkte de schrik toch geweldig. Hy sprong op van zyn stoel, liep heen en weer in de kamer. - Jongen, wat is er? Toen barstte hy in snikken uit, en snel, snel, bly dat hy den last kwyt kon raken, den geweldigen last van die drie dagen, zei hy het haar. - Hoeveel? vroeg zy. - Duizend gulden! Duizend gulden! O, god, neem me niet kwalyk! 't Geld was van jou! - Ja, maar vader is de schuld! Die heeft het je altyd voorgepraat. En dus, jonge, geen woord meer daarover, dat het geld van my is gekomen. Zeg eenvoudig maar, hoe wy daar het gauwst 'n eind aan maken. Nu, dat was morgen verkoopen, en wat er te kort kwam bypassen. Den volgenden morgen reeds vroeg gingen zy samen, want zy zelf wou mee, naar Rombouts. Arie deed het woord. Maar zy bemoeide er zich ook mee. - Direct verkoopen, m'nheer Rombouts! zei ze. - Ja, maar, als de koersen nu van middag eens vreeselyk laag zyn. En als zy morgen dan hooger waren, dan was dat toch zonde. | |
[pagina 115]
| |
- Direct weg er mee, zei Alida. Geen dag langer. Rombouts verkocht dien dag voor Arie. Hy had f 1100 verloren. Maar... was voor zyn gansche leven genezen. Ook Willaerts en Dries Corbelyn hadden geluk. Op een andere manier evenwel. Harlebeek had met groote omzichtigheid, met bangigheid dat hy zich vergissen zou, voor deze twee clienten gewacht en gewacht. Eindelyk kwam in New-York de 14e Maart, de dag van de paniek, waarop de Unions daar daalden tot 124½. Toen den volgenden dag, den 15en, de beurs te Amsterdam in wilde zenuwachtigheid opende, wisten enkele groote huizen als De Waert & Co. door telegrammen toch ook, dat die koers daarginder beschouwd werd als paniekkoers, en in Amsterdam daalden ze dan ook niet verder dan tot 138. Tegen dien koers dorst Harlebeek het wagen. Hy kocht belangryke bedragen van verschillende soorten van fondsen voor Willaerts en voor Dries Corbelyn. Ook voor De Waert & Co. Toen Corbelyn ruim anderhalf maand later, in de eerste week van Mei, ‘winst nam’, gelyk de term luidt, wanneer men het ingekochte verkoopt om de winst voor den doorgestanen schrik te ontvangen, kon hy naar verhouding voor 148 verkoopen, wat hy naar die verhouding voor 138 (de koers der Unions) gekocht had, en was hy ruim f 7000 ryker. Heel prettig zat Dries Corbelyn dien middag aan het diner. Mevrouw had het extra aardig gemaakt vandaag. En wat bloemen stonden er op de tafel. - God, god, zei Corry, 't kan vandaag niet op, toen Geurtje, het dienstmeisje, na de soep garnalen-pasteitjes bracht, die Dries graag at. | |
[pagina 116]
| |
- O, zei Emmy, we krygen nog meer lekkers. Straks heerlyke druiven. - Wat is er dan aan de hand? zei Corry. Mama lachte. - Och, kind, wat zal ik zeggen! Papa heeft in geldzaken 'n gelukje gehad, en nu dacht ik, dat ik hem eens 'n extraatje kon geven. - Ja maar, zei papa, het gelukje is niet zoo groot, dat jullie nu maar dadelyk aan 't japonnen en hoeden koopen kunt gaan. - Nu, dat zal voor Baby toch binnenkort wel moeten, zei Corry weer. Baby kleurde. - Hoe zoo? zei Corbelyn. - Maar, papa, heeft u dan niets gemerkt? - Nee, wat zou ik merken? Nu, dat vond Corry heel dom van haar vader, dat-i niets gemerkt had, ofschoon het niet duidelyk was, hoe hy iets had kunnen merken. Want wat zy, meisjes, onder elkander bepraatten, en waar zy heen gingen, als zy op straat waren, kon hy bezwaarlyk weten. Zy zou het dus maar zeggen. - Papa, daar zit vóor u aan deze tafel eene toekomstige mevrouw De Waert, mevrouw Paul de Waert, geborene Christiane Corbelyn, in den wandel Baby genoemd, wat nu wel zal moeten ophouden, want voor 'n getrouwde vrouw is dat wel wat raar. - Och, zei Christiane, wat zeur je toch! |
|