Oost-Groningen
(1940)–M.D. Ozinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 146]
| |||||||||||||
Garshuizen.Ga naar margenoot+ De NED. HERVORMDE KERK, die in 1871 gesticht is ter vervanging van een middeleeuwsch gebouw met westtoren (vgl. joosting, blz. 48/9; van der aa, IV (1843), blz. 443 en vinhuizen, Kroniek, blz. 352), bezit:
Ga naar margenoot+ Zandsteenen zerk, lang 2,15 en breed 1,04 M., voor Johan Huninga ab Oostwold († 1639) en diens echtgenoote Anna Maria Tiarda van Starkeborch († 1638) met hun wapens onder helmteekens, en kwartieren. Hardsteenen zerk met twee rijen wapens voor Rembt ten Ham en Anna Bertha van Ewssum († 1661) en hun vroeggestorven kinderen; en een met wapen voor ds. Johannes Samshusen († 1662) en echtgenoote (beide zerken niet volledig zichtbaar; zie verder grafschr., blz. 100 e.v.). Ga naar margenoot+ Gladden zilveren avondmaalsbeker, waarop de gegraveerde alliantiewapens der schenkers Everhardt Frederick van Lintelo en Petronella Lewe, gedateerd 1714 en gemerkt: 5/M en ID (Groningen, Johannes Dronrijp), hoog 18,3 en met bloemknopdeksel 25,1 cM. (Vgl. avm. zilver, blz. 18/9).
Ga naar margenoot+ Koren- en pelmolen (pl. LV, 1), gebouwd in 1839 ter vervanging van een omgewaaiden spinnekop-pelmolen. Achtkante bovenkruier met stelling, geasphalteerd hout op houten tusschen- en steenen onderstuk, gelijke houten kap. | |||||||||||||
Stedum.Ga naar margenoot+ De NED. HERVORMDE KERK, eertijds R.-K. kerk, en haar toren behooren aan de Ned. Herv. gemeente. Ga naar margenoot+ literatuur. joosting, blz. 49/50. - Beantw. Vragen Comm. v. Onderwijs (Ms.). - vinhuizen. Kroniek, blz. 383. - volkmann, Kloster Sonnenkamp, S. 112/3. - hoogewerff, I, blz. 319 e.v. - m. van notten, Rombout Verhulst, 's-Gravenhage 1907, blz. 51 e.v. - Grafschr., blz. 328 e.v. - Avm. zilver, blz. 72. - Bijdragen, II, blz. 232. - Gron. Volks-alm., 1839, blz. 184/8. - Gron. Volksalm., 1899, blz. 142 e.v.; 1929, blz. 56 e.v.; 1930, blz. 97 e.v.; 1932, blz. 208/9; 1935, blz. 214/7; 1938, blz. 196/9; 1940, blz. 69 e.v. - Afzonderl. Verslag Prov. Gron. Archaeol. Comm., 1928, blz. 7. - De Ned. Leeuw, 1934, kol. 360, 362/5; 1935, kol. 14/5. - Verdere bronnen: Kerkerekeningen 1666-1752 (in depôt Rijksarchief te Groningen) en losse stukken uit het kerkvoogdij-archief te Stedum; archief van de Commissie van Rijksadviseurs voor de monumenten van Geschiedenis en Kunst, no. 18 (Alg. Rijksarchief Den Haag); Dagboek der laatste restauratie en rapport G. Jansen (archief Rijksmonumentenzorg). | |||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||
De kerk ligt vrij op een uitgestrekt kerkhof, dat bij de restauratie zijn oorspronkelijkGa naar margenoot+ lager niveau ongeveer heeft teruggekregen. Zij is georiënteerd met een afwijking van 6o naar het Noorden. | |||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het gebouw (afb. 55/6) is een met koepelachtige gewelven overdekte eenbeukige romano-gothische kruiskerk (XIIIc), bestaande uit een schip van twee ietwat langwerpige traveeën, een dwarspand met ongeveer vierkante armen en een minder diepe koortravee, waaraan een vijfzijdige gotische koorsluiting (XV) is gebouwd. De dwarsarmen hebben vroeger aan de oostzijde twee kleine segmentvormige apsiden gehad, wat overigens in opzet niet bedoeld kan zijn geweest. Ten Westen is de kerk door korte muren verbonden aan den te haren opzichte ietwat scheef staanden toren (XIII A, herhaaldelijk gewijzigd), waarbinnen een gemetselde klokkestoel is aangebracht (XV). In den hoek van koor en noorderdwarsarm is op rechthoekig grondplan een laatgothische sacristie met verdieping gebouwd (XVI A). Bij de aansluiting van schip en zuiderdwarsarm kwamen bij de restauratie beneden en boven duidelijk overblijfselen van een vroegeren, grootendeels in den muur uitgespaarden traptoren voor den dag. De 19de eeuwsche glaswand met houten roeden tusschen het vroeger voor de avondmaalsviering gebruikte koor en de preekkerk (pl. LIII, 1) is bij de restauratie weggebroken. De hoofdtoegang tot de kerk vormt sinds die jongste herstellingen de toreningang, in verband waarmede de ruimte tusschen kerk en toren als portaal is ingericht. Ga naar margenoot+ De lengte der kerk beloopt in de as 39,60 M., de afstand tusschen kerk en toren gemiddeld 1,90 M., de breedte over schip en koor gemiddeld 10,80 en over het dwarspand 28 M. Binnenswerks zijn dezelfde maten der kerk 37,80 M, 8,70 M. en 25,90 M. De hoogte onder de gewelfkruin bedraagt bij het westelijke schipgewelf 11,50 M. en overigens bij de oude kruiskerk gemiddeld 11,25 M. (zonder rekening te houden met den verhoogden koorvloer), bij de koorsluiting 9,50 M., uit den vloer gemeten. De toren is 10,60 M. lang en 10,05 M. breed. Zijn opgaand metselwerk reikt 28,65 M. uit den vloer, de totale hoogte bedraagt 37,25 M. Ga naar margenoot+ Toren en kerk zijn vrijwel geheel van baksteen opgetrokken. Aan den toren is van tuf gebruik gemaakt bij de omgaande plint, die bij de jongste restauratie weer voor den dag is gebracht en wordt verder aan het benedendeel inwendig nog al wat tuf aangetroffen. In de oude kruiskerk is aan kapiteeltjes zeer schaars een stukje natuursteen toegepast. De lateitjes boven de hagioscopen in den westmuur van den noorderdwarsarm bestaan uit roode Bremersteen. Bij de koorsluiting is voor de omgaande waterlijst, de vensterdorpels en inwendig voor de kapiteeltjes, bij de sacristie voor de waterlijst van kalk- of zandsteen gebruik gemaakt; de thans aanwezige lijsten dateeren echter van de vorige restauratie. Het oude baksteenformaat is bij den toren 31 à 32 × 9 à 9,5 (zuidmuur 8,5 à 10), 10 lagen 97-105,5 cM.; bij den klokkestoel 30 à 31 × 8,5 à 9 cM., 10 lagen 93 cM. Voor de geheele kerk is dit formaat eveneens 31 à 32 × 9 à 9,5 (zuidmuur schip 8,5 à 9 cM.), 10 lagen 97/99 cM, doch bij de sluiting 101,5 cM. Wegens de vorige restauratie moet men voorzichtig zijn met uit dit gegeven gevolgtrekkingen te maken. | |||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||
Afb. 55. Stedum. Ned. Herv. kerk. Plattegrond, lengtedoorsnede en detail.
| |||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||
Afb. 56. Stedum. Ned. Herv. kerk. Dwarsdoorsneden en plan over vensters.
| |||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||
Bij de jongste restauratie is de leibedekking van kerk en toren door eene met moderne ‘Romaansche’ pannen vervangen. Afb. 57. Stedum. Details Ned. Herv. kerk en toren.
Het is niet geheel duidelijk, wat de vroegere toestand was. Volgens de kerkerekening werd 4 Juni 1678 aan Pieter Willems, pottebacker tot Loppersum 28 gl. 8 st. betaald ‘wegens blaauwe pannen op de kercke’. In 1679 komt echter een post voor ‘wegens leyendecken en soldeeren’ op de kerk. Wellicht had oorspronkelijk alleen de toren met zijn steil dak een leibedekking. | |||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||
Omstreeks en na het midden der 18de eeuw komen herhaaldelijk flinke betalingen aan den leidekker W. Vellage voor. Ook uit een ter plaatse bewaard bestek dd. 9 Juni 1775 voor vernieuwingen aan het kerkgebouw blijken zoowel kerk als toren met Rijnsche leien gedekt.
Ga naar margenoot+ Schip, kruising en koor zijn met één doorloopend zadeldak, de dwarsarmen en sacristie met ietwat lagere zadeldaken gedekt. Bij de jongste restauratie is het verbindingsvak tusschen kerk en toren onder een apart lager zadeldakje gebracht, dat aanloopt op de moet van een vroeger kerkdak. Ga naar margenoot+ De toren (afb. 55/6 en pl. XLVIII-IL) is een vlakopgaand bouwwerk, dat door een zadeldak tusschen sluitgevels wordt afgesloten. Een rechthoekiggeprofileerde spitsbogige ingang bevindt zich aan de zuidzijde. Aan de kerkzijde is een wijde, dichtgezette rechthoekig geprofileerde spitsboog-opening aanwezig, in welke - in tegenstelling tot de torenmuren zelve te lood staande - dichting nu een nieuwe dubbele doorgang is aangebracht. Hierboven teekent zich een gedichte opening naar den kerkzolder, die zonderling ligt ten opzichte van de huidige bekapping, maar waarvan ook het verband met een vroegere kerk niet goed te onderkennen is. Bij de restauratie is een jongere en wat hooger uit de as zittende gedichte doorgang naar de kap opnieuw geopend, die tevoren (na het vervallen van den genoemden traptoren) slechts van den zolder der sacristie uit toegankelijk was. Niet recht duidelijk is ook de beteekenis van de lichtsleuf zonder dagkant ter hoogte van het bordes der torentrap, die alleen zin heeft bij vrij staan van den toren. De westzijde van den toren is reeds oudtijds een paar maal beklampt, waardoor zich daar, ook na het wegbreken der latere steunbeeren bij de restauratie, in het benedendeel details uit onderscheidene perioden afteekenen (pl. I L). Oorspronkelijk is de ronde, rechthoekig-geprofileerde en van een rondstaaf voorziene lichtopening, die thans weer in eere is hersteld (afb. 57). In tijd volgen daarop met twee spitsboogjes gesloten spaarvelden, welker middenliseen het roosvenster oversneed. Tot nog jonger metselwerk behoort daarboven aan den noordkant een smal spitsbogig spaarveld, zooals vermoedelijk ook aan den zuidkant achter den dieper ingekasten steunbeer aanwezig was geweest en daarom ter meerdere symmetrie weer aangebracht is. Op dit niveau heeft de toren voorts aan west-, zuid- en noordzijde een rondbogige lichtspleet met inwendig een langen schuinen dagkant. Ter hoogte van het kerkdak heeft de toren een reeks van vier rondbogige spaarvelden, behalve aan de ook hooger op in verloop van tijd sterk gewijzigde westzijde. Deze worden gevolgd door, boven elkander, een rondbogige galmnis met twee gekoppelde rondbogige galmspleten en twee grootere spitsbogige nissen met rondbogige galmgaten. Te weerszijden van de onderste galmgaten waren later grootere galmopeningen ingebroken, welke toestand bij de restauratie alleen aan de zuidzijde is aangehouden; ook de westmuur behield enkel drie (gewijzigde) correspondeerende rondbogige galmgaten. Aan de zuidzijde namelijk worden de gedichte bovenste galmnissen (naar bij | |||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||
de restauratie bleek met spitsbogige galmspleten) bedekt door de hier lager aangebrachte koperen wijzerplaat in natuursteenen omlijsting en met gebeeldhouwde wapenbekroning. Aan de west- en oostzijde is eenzelfde wijzerplaat aanwezig, eveneens met het door leeuwen gehouden wapen -Nittersum als bekroning. Aan de noordzijde, waar alleen een ijzeren wijzerplaat binnen een gestucadoorde uitmetseling van een bekroning in geschilderd vurenhout was voorzien, is dit laatste vermolmde stuk bij de restauratie verwijderd. De kerkerekeningen bevatten betreffende deze wijzerplaten de volgende posten: ‘Anno 1707 den 16 Aug. op ordre van H.E. Welgeb. H. mijnheer van Stedum van de kerckepenningen uitgegeven an de twee meesters, die de wapens an de toorn tot Stedum hebben gemaakt, an mester Michael Vellage timmerman 50 Car. gl., an mester Hindrick Bielfeldt harthouwer 50 Car. gl.’. Over 1709: ‘an de schilder betaelt syn restant van reckeninge voor 't schilderen van de wapens en wijsers an de toorn 100 gl.; 't restant van Michael Vellege verdient an de toorn als die wapen daran quame 143,5 gl.; an de schilder van Dyren voort vergulden van de wapens en wijsers an de toorn 100 gl.; an de harthouwer Hendrick Bielevelt, die de wapens gemaeckt hadde 85,10 gl.’. De timmerman Michael Vellage(n) ontving later in 1751 wegens werk aan de kerk 338 gl.; daar dan tevens 30,6 gl. kostgeld voor hem betaald wordt, was hij blijkbaar een elders wonend meester. De decoratieve behandeling van de rechtopgaande muren der oorspronkelijkeGa naar margenoot+ traveeën (pl. XLVIII-L), die thans weer door slechts lichte tweemaal versneden beeren worden versterkt, verdeelt deze in een beneden- en bovenzône. De eerste heeft van den grond opgaande, hooge spitsbogige spaarvelden, die door lisenen of kolonnetten worden gescheiden; behoudens ter plaatse der ingangen. De geprofileerde basementen dier kolonnetten bleken een toevoeging der vorige restauratie, welke door de verlaging van het terrein vanzelf kwam te vervallen. De bovenzône vertoont telkens een reeks van vier of vijf flauw-spitsbogige venster- en flankeerende spaarnissen met rondstaafprofiel, waarboven een rondboogfries op verschillend gevormde draagsteentjes, met het bolle deel van een afsluitende lijst, waarvan het holle bovendeel waarschijnlijk is weggekapt (afb. 55). In den later herbouwden westgevel van den zuiderdwarsarm, waar deze detailleering ontbrak, is ze bij de restauratie opnieuw aangebracht. Tevens bleek de behandeling van het benedendeel der dwarsarmfronten gewijzigd. Aan de zuidzijde waren oorspronkelijk de van den grond opgaande, door kolonnetten gescheiden spaarvelden aanwezig, in plaats van de twee huidige spaarvelden terzijde. Niet-gemotiveerde wijzigingen moet vroeger ook de uit nieuw metselwerk bestaande zuidmuur der koortravee ondergaan hebben. Deze toch heeft een andere indeeling dan de noordmuur, welker oorspronkelijke venster- en spaarnissen op de verdieping der sacristie voor den dag kwamen (pl. L). In plaats van twee smalle spitsbogige venstertjes, geflankeerd door soortgelijke nissen zullen ook aan de zuidzijde eer één smal venstertje met een kraalprofiel en te weerszijden daarvan gelijke spaarnissen aanwezig zijn geweest. Die westelijke spaarnis aan de noordzijde werd later gedicht, terwille | |||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||
van een doorgang naar een oksaal of andere galerij in het koor. De behandeling van den op de verdieping der sacristie eveneens blootgekomen oostmuur van den noorderdwarsarm klopte daarentegen vrijwel met die van den overeenkomstigen muur aan de zuidzijde. Gedichte rond- tot korfbogige ingangen met rondstaafprofiel, die ook inwendig zichtbaar zijn, bevinden zich in de westelijke schiptravee; min of meer gewijzigde zulke ingangen in het front der dwarsarmen, die uit de as aan de noordzijde met rondstaafprofiel. Aan dien kant bleek in het midden een vroegere korfbogige ingang in den muur schuil te gaan. Laag in den westmuur van den noorderdwarsarm zijn twee gekoppelde rondbogige nissen met dichtgezette kleine openingetjes aanwezig, blijkbaar hagioscopen om te zien naar de altaren in de vroegere apsiden ter overzijde. De puntgevel van den zuiderdwarsarm heeft klimmende spitsbogig gesloten spaarnissen met rondstaafprofiel en in den top een kleine ruitvormige uitsparing. Bij den noorderdwarsarm zijn deze door kolonnetten met kapiteelringen gescheiden spaarnissen rondbogig en bevatten ze liggende kepervlechtingen. De koorsluiting bezit groote spitsboogvensters en tweemaal versneden steunbeeren. Het muurwerk wordt hier afgesloten door een keellijst (afb. 55). De door eenmaal versneden beeren versterkte sacristie heeft beneden in den noordgevel wijde spitsboogvensters. In den oostgevel bevindt zich zoo'n spitsbogige nis, over welke de waterlijst rechthoekig omloopt; in haar bij de vorige restauratie vernieuwde dichting is een buitendeur aangebracht. De bovenverdieping der sacristie heeft gemetselde kruisvensters met segmentvormige ontlastingsboogjes; de topgevel aan de oostzijde een groep van drie spitsbogige gedeelde spaarvelden. Ga naar margenoot+ De benedenruimte van den toren (afb. 55/7) moet, blijkens gevonden overblijfselen van de oplegging der muralen, overwelfd zijn geweest met een koepel- of een kruisgewelf, welke overwelving uiteraard moest vervallen bij het aanbrengen van den gemetselden klokkestoel met zijn vier hooge, tweemaal door spitsbogen verbonden pijlers. Toegang tot de eerste verdieping geeft een eerst in in het oostelijk gedeelte van den zuidmuur en daarna in den oostmuur uitgespaarde steektrap met troggewelfjes. Het schip der kerk opent zich naar de ruimte tusschen kerk en toren met twee hooge spitsbogen, die samenkomen op een middenpijler met eenvoudig kelkkapiteel. De oude kruiskerk (afb. 55/7, pl. LI en LII) heeft beneden spitsbogige, door kolonetten gescheiden spaarvelden, welke correspondeeren met die uitwendig. Deze zijn bij de restauratie ook doorgetrokken over den westmuur van den zuiderdwarsarm, waar die velden tevoren slechts op de muren geschilderd waren. Bij den zuidwestelijken kruispijler teekent zich beneden in het schip een smalle hooge, met een keperboog gedekte nis af, die de toegang zal gevormd hebben tot den vroegeren traptoren. De rondbogige openingen naar de vroegere | |||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||
apsiden der dwarsarmen hebben een rijke profileering met rondstaven, welke van omgaande impostringen zijn voorzien. In het koor kwam bij de restauratie aan de zuidzijde tegen den oostelijken gordelboog een laagzittend klein, met een keperboog gedekt nisje te voorschijn. De geheele romano-gothische kerk wordt overdekt door meloenvormige koepelgewelven op spitsbogige muraal- en gordelbogen, welker acht ronde ribben in telkens anders gevormde sluitringen samenkomen. Het vooruitspringende deel der gordelbogen rust op muurzuilen met kapiteelen, welker bovenvlak rechthoekig, en welker benedenkant door afschuining der kanten, half-achthoekig van vorm is, boven de halsringen, die over de muurpijlers omgaan. De diagonale ribben gaan op van kolonnetten, doch in de buitenhoeken der dwarsarmen en de oostzijde der koortravee van kraagsteenen. Het metselwerk der als het ware in vier quadraatvelden gesplitste schipgewelven blijkt op den kerkzolder schuin aan te loopen op de tusschenribben, dat der gewelfvelden van kruising en noorderdwarsarm kepergewijs op alle ribben. Bij het laatste is bovendien in de kruin van elk gewelfvlak een vischgraat gevlochten. De velden der gewelven van zuiderdwarsarm (vroeger vernieuwd) en koortravee vertoonen resp. staande en liggende kepervlechtingen. De eigenaardig geprofileerde basementen van alle muurpijlers c.a. en niskolonnetten zijn het werk der vorige restauratie. Bij de laatste restauratie bleken ze slechts te rusten op de huidige verhoogde vloeren, waaronder bij de oostelijke kruispijlers het gewone pijlerprofiel nog doorliep. Op 31-36 cM. beneden den tegenwoordigen koorvloer kwam een uitgeloopen oudere voor den dag, gevormd door baksteenen van 31 × 15 × 9 cM. op hun plat in vischgraatverband. Het jaartal 1669, dat op het genoemde gedenkbord voor den kerkvloer wordt opgegeven, vindt bevestiging in de kerkerekening van 1669: ‘An Rijkelef Harmens, Gerrit Cornelis ende Tjarck Arents reeckeninge wegen het maken der buininge ende floeren der kercke als anders op rekeninge betaelt 80 gl.; d'ander 60 gl. zijn betaelt van de uytgaef van den 14 Mey 1670’. In 1671 vindt men nog: ‘An Tjarck Arents, floeren van de kerck, leveren van hout an de predikstoel end daghuyr 26,18 gl.’. Bij de koorsluiting liggen de vensters binnen van den grond opgaande nissen, behalve het middenvenster, dat ook ingekort is terwille van het in de as staande grafmonument. Ze wordt overdekt door een stergewelf, welks geprofileerde ribben rusten op kolonnetten. Op de muren zijn een paar wijdingskruisen geschilderd, in middellijn 31,5 cM. Op alle, aanvankelijk wellicht ongepleisterde, kerkgewelven - met uitzonderingGa naar margenoot+ van het gewijzigde in den zuiderdwarsarm - waren in frescotechniek kleine bijbelsche figuren en symbolen tusschen rankwerk geschilderd (XVd), vooral in en om de sluitsteenen en te weerszijden van de geboorte der asribben. Deze werden later overgewit, doch zijn weer blootgelegd en zwaar opgehaald bij de vorige restauratie, en tenslotte in 1938 geconserveerd door den schilder Gerhard Jansen. | |||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||
hoogewerff is zeer somber gestemd ten opzichte van de betrouwbaarheid der thans zichtbare schilderingen. Naar het oordeel van den schilder Jansen geven deze in hoofdzaak den oorspronkelijken voorstellingsinhoud weer. Zijns inziens zijn de schilderingen in 1878, nadat de overkalking niet grondig verwijderd was, in effen dekkende kleuren overwerkt en met zwart gecontoureerd, en, waar ze niet meer of slechts vaag zichtbaar waren, op niet al te conscientieuse wijze door een niet zeer vaardige hand aangevuld. Enkele te voorschijn gekomen oorspronkelijke fragmenten waren uitgevoerd in transparante kleuren met contouren in bruin. | |||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||
dichtingsmuurtjes tusschen kerk en toren. Bij gebreke van een verbinding tusschen kerk en toren zou de eerste aanvankelijk een afsluiting naar het Westen gehad moeten hebben en dus de huidige boogstelling ter vervanging van een westmuur achteraf aangebracht zijn, b.v. ter verkrijging van ruimte voor een zangerskoor en orgeltribune in de ruimte tusschen kerk en toren. Inderdaad doen de lijsten, waarop de bogen terzijde rusten eigenaardig aan. Tot de kerk behooren de volgende meubelen en andere voorwerpen, welker ontstaansdata ten deele worden vermeld op het genoemde gedenkbord.
Preekstoel (1671, trappen nieuw; pl. L III, 1), welks barokgesneden kuippaneelenGa naar margenoot+ met o.a. doodssymbolen en het wapen van Johan Clant benevens het achterschot met cartouche gevat zijn tusschen Korinthische zuiltjes met versierden voet. Het eenvoudige doophek met spijlen in het bovendeel (± 1670/5), welks opstelling bij een vroegere verplaatsing van den preekstoel reeds was gewijzigd, is bij de jongste restauratie verwijderd om een open ruimte te winnen voor de avondmaalsviering. Orgel met stemmig front (volgens oorkonde in het orgel uit 1680 en in 1788Ga naar margenoot+ vernieuwd door Dirck Lohman en Zoon, Gerhard Diederieg Lohman van Embden, op last van den heer van Stedum T.A. Gerlacius; vgl. pl. L II, 1). Omstreeks laatstgenoemd jaar is blijkbaar het instrument ingrijpend gemoderniseerd en in verband daarmede de kas vrijwel vernieuwd; het opvallendst is zulks bij de torens der kas met Lodewijk XVI-bekroningen, bestaande in vazen te weerszijden van een arend. De rechthoekig gepanelleerde borstwering der tribune, die nog uit den tijd der totstandkoming van het orgel kan dateeren, wordt bekroond door een rijken snijwerkrand met twee musiceerende figuuitjes, doch in het midden onderbroken door een groot met putti bekroond paneel; hierop zijn de figuren van Heracles en Minerva in relief aangebracht als flankementen van de alliantiewapens-Gerlacius en -Gockinga, welker kroon door zwevende engelfiguurtjes wordt opgehouden. Zoowel de stijl dier figuren en van den lofwerkrand, van welke laatste de aanwezigheid slechts door de wijziging van het orgel te verklaren is, als de genoemde wapens maken duidelijk, dat het hier moet gaan om toevoegingen uit omstreeks 1788. | |||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+ Heerenbank (XVII c/d), welker overhuiving rust op getorste Korinthische zuiltjes en pilasters op de achterhoeken, waartegen met festoenen beladen voluten zijn aangebracht. Op den luifel staan door hoekvazen ingesloten sierstukken. Het gebeeldhouwde stuk aan de voorzijde geeft hetdoor griffioenen gehouden wapen van Johan Clant. Voorts zijn twee soortgelijke gebeeldhouwde losse sierstukken aanwezig met de gecombineerde wapens -Clant en -Hinkart, hoog 0,68 en breed 1,06 M., die mogelijk van banken afkomstig zijn (thans opgesteld tegen den sluitwand van den zuiderdwarsarm). Vele eenvoudige banken (1669 of iets later) met geschubde, door knoppen bekroonde zijstijlen, die schip en dwarsarmen geheel vullen. Het achterschot der westelijkste bank in het schip wordt verlevendigd door spijlen en bekronend rankwerk tusschen met festoenen belegde stijlen. De kerkerekeningen bevatten omtrent dit meubilair het volgende. | |||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||
meerdere noodige ruimte een nieuwe orgelkas van ‘gantz andere proportie en gedahnt’, ‘met rondongen versiert in die nuwe schmak en hedendaagse stiel’. Daar in de kerkerekeningen geen uitgaven voor het orgel te vinden zijn, geschiedde een en ander blijkbaar op kosten van den unicus collator T.A. Gerlacius, die de contracten met Lohman afsloot. Marmeren grafmonument (in 1672 opgericht, te beschouwen als voornaamGa naar margenoot+ werk van Rombout Verhulst; pl. L II, 2 en L III, 3) voor Adriaan Clant († 1665), gesticht door zijn zoon Johan Clant. Een roodmarmeren sarcophaag op toetssteenen voetstuk, door witmarmeren voluutklauwen geaccentueerd, draagt het op een matras uitgestrekt beeld van den overledene. Deze is slapende in een kamerjapon afgebeeld, met het hoofd steunende op de linkerhand. Te weerszijden der tombe tegen den muur tropaeën en putti, geflankeerd door de kwartieren van den doode, en boven het hoofdeinde een toetssteenen gedenkplaat in rijke witmarmeren cartouche (opschrift bij van notten). In het koor en den noorderdwarsarm lagen vanouds vier zandsteenen zerken,Ga naar margenoot+ waaronder de sterk afgesletene voor den hoveling Andelof Nittersum († 1471) met de ridderfiguur voluit, van 2,11 × 1,015 M., en eene voor den priester Ludolf van Dam († 1512) van 2,18 bij 1,05 M.; alsook verscheidene hardsteenen (XVII-XIX). Vele andere zerken (meest XVIII-XIX A) kwamen tijdens de restauratiewerkzaamheden op het kerkhof voor den dag. De meeste daarvan werden opgesteld tegen de wanden of gelegd in den vloer der torenruimte en die tusschen kerk en toren, of wel in den koorvloer; enkele kleine stukken vonden een plaats op de verdieping der sacristie. Hieronder komen voor een groote zerk met hoekmedaillons en wapens in Vredeman de Vries-omlijsting voor Brunt Hajens tho Stedum († 1594); een rijke steen met wapen, doodssymbolen en draperiën voor Koene Aljes († 1744); een zeer groote en rijke met omgevende draperie en wapens voor Jan Symons Niehoff, Generaliteyts-rekenmeester en schepper van Westeremden († 1746) met zijn vrouw Laurentia Arents († 1738); een vierkante steen voor Isebrant Jans († 1754), glasemaker en harthouwer tot Stedum, met opschrift op draperie, enz. Op een vroeger met koper ingelegde zerk boven den door Johan Clant († 1694) aangelegden tweeden grafkelder is zijn daaruit afkomstig gesmeedkoperen, door griffioenen gehouden wapen geplaatst. Uit dien kelder kwamen voorts drie zilveren, vijf koperen en twee kleine verzilverde grafplaten van doodkisten, blijkens de opschriften van leden der geslachten Clant en Gerlacius, die achter glas zijn geplaatst tegen den nieuwen achterwand van den preekstoel (opschr. in Gron. Volksalm. 1930, blz. 179/181.) Wapenborden: voor Johan Horenken († 1654), in nieuwe rechte lijst (opGa naar margenoot+ verdieping sacristie); een simpel ruitvormig bord voor Anna Clant-Coenders († 1665; in noorderdwarsarm); voor Adriaan Clant († 1665), Johan Clant († 1694) en Elisabeth Lewe-Clant († 1696), alle in klassicistische omlijsting | |||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||
(in zuiderdwarsarm en ruimte tusschen kerk en toren); Petronella Lewe (dezelfde als de volgende Petronella Lintelo-Lewe, † 1761, in het koor), de gesneden omlijsting in overgang van Lodewijk XIV- naar Lodewijk XV-stijl; twee borden met rijke Lodewijk XV-omlijstingen voor Everhard Frederik van Lintelo († 1761; pl. L III, 2) en Petronella van Lintelo-Lewe († 1761; beide in het koor); twee borden voor douairière Hochepied-Gerlacius († 1826, in ruimte tusschen kerk en toren). Ga naar margenoot+ Koperen bolkroon (XVIII), tweemaal zeslichts en enkele koperen kaarshouders. Vaandel (1788) met de wapens van Prins Willem V, Gerlacius en van Stedum.Ga naar margenoot+ In den toren bevindt zich een klok van het oudste, slank kelkvormige type met ruitversiering, in middellijn 1,065 M. en hoog 90 + 30 cM., met randschrift in uncialen: anno dni mccc tepe inventionis sce crucis fusa sum, waaronder xpc nobiscum state; aan twee andere zijden in het midden een Maria-monogram. De vroegere, door Johan Clant gegeven avondmaalsbeker is in 1882 verkocht.
In de pastorie ten N.O. der kerk wordt een portret (± 1680, doek) van Johan Clant bewaard.
Ga naar margenoot+ Van den in 1669 door Philips Vingboons herbouwden borg nittersum, die in 1819 werd gesloopt, is tusschen de oude grachten het voorplein nog herkenbaar, met eenige resten van een schathuis in een aldaar gebouwde woning. Vgl. feith, Borgen, blz. 154/5, kremer-westendorp, blz. 327 en vinhuizen, Kroniek, blz. 113/7.
| |||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||
Westeremden.De NED. HERVORMDE KERK, vroeger gewijd aan den H. Andreas, enGa naar margenoot+ haar dakruiter behooren aan de Ned. Herv. gemeente. literatuur. joosting, blz. 49. - Beantw. Vragen Comm. v. Onderwijs (Ms.) -Ga naar margenoot+ kremer-westendorp, blz 330 - van der aa, XII (1849), blz. 299 - vinhuizen, Kroniek, blz. 62. - hoogewerff, I, blz. 311/6, - Bijdragen, II, blz. 253/5. - ds. m. ten broek in Maandblad Groningen, 1920/1, blz. 41 e.v. en 1923, blz. 1 e.v. - Gron. Volksalm., 1926, blz. 83 e.v.; 1932, blz. 211. - Afzonderlijk gedrukt Verslag Prov. Gron. Archaeol. Comm., 1928, blz. 8/9. De kerk ligt vrij op een eenigszins verhoogd gedeelte der dorpswierde en isGa naar margenoot+ georiënteerd met een afwijking van 12½o naar het Z. Ze bestaat (afb. 58) uit een schipgedeelte, dat vroeger verdeeld zou kunnenGa naar margenoot+ zijn geweest in een smallere westelijke travee en een breedere oostelijke travee, een kruising van den vorm der laatstgenoemde travee met dichtgemetselde zijkanten, en een wederom minder diepe koortravee. De westhelft der westelijke schiptravee is thans door een muur afgescheiden, welke dient tot ondersteuning van den dakruiter; de koortravee is eveneens door een schot afgedeeld, tot kerkekamer en bergplaats. | |||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+ De lengte van het kerkgebouw bedraagt van buiten gemiddeld 28,40 M., de breedte over het schip gemiddeld 10 M. en over het koor 10,40 M. Binnenswerks zijn deze afmetingen 26,60, 8,20 en 8,50 M. De kruin van het kruisingsgewelf ligt 10,70 M. en die van het koorgewelf 8,95 M. boven den vloer. Afb. 58. Westeremden. Ned. Herv. kerk. Plattegrond en doorsneden.
Ga naar margenoot+ Het gebruikte materiaal is - met uitzondering der na te noemen sierdeelen - baksteen, waar oud in het formaat van 32 à 33 bij 9 cM., tien lagen ± 1 M. Bij het koor is uitwendig tufsteen toegepast voor de kapiteelen der kolonnetten van de sluiting, inwendig voor de 15 cM. dikke gewelfribben van het overigens baksteenen gewelf en de imposten der nissen in den sluitwand. De 11,5 cM. dikke ribben van het kruisingsgewelf bestaan daarentegen uit baksteen. De kerkvloer is van afgesleten groenverglaasde roode bakken, groot 21 × 21 cM.; de optrede van den koorvloer heeft een Bremersteenen dorpel. De muurzuilen onder den triomphboog bestaan geheel uit witte steen. Bij die tusschen kruising en schip is alleen voor de lijsten der kapiteelen van deze steen gebruikGa naar margenoot+ gemaakt. De westmuur van het schip (pl. LV, 2) is met groote steen herbouwd, vermoedelijk in 1808. Uit dien tijd moet de rondbogige ingang met natuursteenen imposten en sluitsteen dateeren. De nog eenigermate klassicistische omlijsting van den vermoedelijk niet oorspronkelijken ingang in den noordwand der westelijke travee zal wat later zijn aangebracht. | |||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||
De waarschijnlijk iets verlaagde zijmuren van het behalve aan de westzijde nog door lisenen verzwaarde kerkgebouw (pl. LV, 2/3) zijn op vele plaatsen met kleine steen hersteld en ook anderszins sterk gewijzigd. Dientengevolge zijn alleen in de westelijke schiptravee en den noordwand der oostelijke schiptravee nog smalle gedichte venstertjes aanwezig, wier lengtematen echter niet de oorspronkelijke kunnen zijn. Ze oversnijden toch het afsluitende rondboogfries tusschen de lisenen, dat aan de noordzijde grootendeels is bewaard en waarvan aan de zuidzijde enkele boogjes over zijn; tevens zouden deze vensters iets lager kunnen hebben aangevangen.
Afb. 59. Westeremden. N.H. kerk. Aanzicht koorsluiting.
De venstertjes der westelijke travee bevinden zich ongeveer in de dwarsas dier travee, doch dat der oostelijke schiptravee aan den oostkant daarvan. Deze oorspronkelijke venstertjes hebben in de zijmuren der voor den kerkedienst gebruikte drie oostelijke traveeën van het gebouw plaats gemaakt voor zeer hooge spitsboogvensters’ waaraan vooral die aan de noordzijde ruw zijn ingebroken. In den zuidelijken dichtingsmuur der kruising teekent zich de voormalige spitsbogige scheiboog naar den zuiderdwarsarm af. Hieronder bevinden zich dicht bij den grond binnen en buiten twee correspondeerende, onderscheidenlijk segment- en spitsbogig gesloten nisjes. De koorsluiting (afb. 59 en pl. LV, 3) heeft een groep van drie gedichte spitsbogige venstertjes, welker rondstaafprofiel bij de geboorte der boogjes van ringen is voorzien, geflankeerd door twee gekoppelde rondbogige spaarvelden met staande kepervlechtingen aan den zuidkant en merkwaardigerwijze een zoo'n veld aan den noordkant. De topgevel met gewijzigde afdekking wordt verlevendigd door vier ondiepe, door kolonnetten gescheiden spaarnissen met meest liggende kepervlechtingen, te weerszijden waarvan afgeknot driehoekige, door kolonnetjes en stijltjes gedeelde lage velden; alle met meest liggende kepervlechtingen. Naar boven dient een band van driehoekige spaarveldjes als afsluiting. De zijwanden der koortravee, wier behandeling zal hebben aangesloten bij die van den sluitgevel, hebben eveneens in hun bovendeel enkele langwerpig-smalle spaarvelden over, in drie waarvan nog kepervlechtingen aanwezig zijn. In het benedendeel der zijmuren van schip- en koortraveeën (afb. 58 en pl. LIV,Ga naar margenoot+ 1) zijn nog enkele van den grond opgaande rond- of spitsbogige spaarvelden, dan wel gedeelten daarvan aanwezig. De sluitingswand heeft onder de vensters een spaarveld, dat met twee op een kraagsteen samenkomende rondboogjes is gedekt. De meloenvormige koepelgewelven van kruising en koor zijn onderscheidenlijk voorzien van acht en zes, van kraagsteenen opgaande ribben. | |||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||
Ze rusten op spitsbogige muraalbogen terzijde, den door rondstaven begeleiden en eveneens spitsbogigen scheiboog tusschen schip en kruising, en den triomphboog en schildboog in den sluitwand; deze laatste zijn rondbogig van vorm, in verband met de geringe diepte der koortravee. De ringkapiteeltjes der acht gepolychromeerde ribben van het kruisingsgewelf worden verbonden door boogjes, welke stooten tegen een sluiting met inbeschreven vierpas. Dit gewelf, van welks acht velden drie in staand-, drie in liggend vischgraatverband en een in blokverband zijn gemetseld, moet aanvankelijk als schoon werk behandeld, doch niet lang na de totstandkoming gepleisterd zijn om beschildering mogelijk te maken. Ga naar margenoot+Gewelfschilderingen. De overblijfselen van de schilderingen zijn in 1926 blootgekomen en gefixeerd door den schilder Jacob Por. Van het oorspronkelijke schilderwerk zijn op het kruisingsgewelf (pl. LIV, 2) een cirkelvormig middengedeelte met nabootsing van metselmozaïk, en, in den vierpas, op een middenring staande lelies, blootgelegd; van het latere (XV) distelachtige ranken daaromheen en op de gewelfvelden te weerszijden der ribben tegenover elkander staande figuren: Adam en Eva (grootendeels afgevallen), Johannes de Dooper en de H. Laurentius, de H. Barbara en de H. Elisabeth(?). Bij het concentrisch gemetselde koorgewelf, dat waarschijnlijk van den aanvang af was gepleisterd, komen de ribben samen in een middelpunt, op eenigen afstand waarvan ze onderling door driepassen zijn verbonden. De idee van een sluitring is niettemin aanwezig, doordat een cirkelvormig middengedeelte van het gewelf een ook over de ribben omgaande beschildering van ranken en lelies met afsluitenden band heeft, waarbij voorts het middelpunt door een kleinen ring is geaccentueerd. Ga naar margenoot+ Uit de verschillen tusschen het koor- en het kruisingsgewelf is weleens opgemaakt, dat het eerste van vóór en het tweede van nà den brand in 1238 zou dateeren (jac. por in Gron. Volksalm. 1926). Voor zoover na te gaan vormt de bestaande kerk echter een samenhangend geheel. De het best bewaarde koorpartij kan ternauwernood ouder zijn dan het tweede kwart der 13de eeuw, indien men een logischen gang in de ontwikkeling dezer Groninger romano-gothische kerkenarchitectuur aanneemt. Tot de kerk behooren de volgende meubelen en andere voorwerpen.
Ga naar margenoot+ Geverfd koorhek (± 1650) met beneden paneelwerk en boven spijlen tusschen decoratieve hoek- en middenzuilen, en opengewerkt opzetstuk van voluten en bandwerk op de deklijst. Ga naar margenoot+ Geverfde preekstoel (± 1650), welker kuipvelden zijn gevat tusschen gesneden zuiltjes en belegd met barokke paneelen van geblokte bogen op klauwstukken, waarboven een gesneden fries. | |||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||
Eenvoudig doophek (XVII B). Heerenbank (XVII A), de paneelen van het achterschot met geblokte bogen,Ga naar margenoot+ en het opzetstuk met voluut- en bandwerk en hoekpinakels versierd. Eenige banken met oude zijstukken (XVII B) en enkele latere banken (± 1800). In het torentje hangen een groote en een kleine klok. De eerste, in middellijnGa naar margenoot+ 1,05 M. en hoog 91 + 18 cM., draagt de volgende opschriften en het wapen van Johan Clant: ao mdc lxxxv is dese klocke tot embden in fivelingo nieus vergooten door ordre van de hoogh ed. welgeb. heer johan clant van stedum als dn. henricus kettingius derck everts en nombde popkens pastor en kerckvoogden waren in der tijdt. conventus sacros & funera festa triumphos sabbatha designo achoras sic servio cunctis. carolus spronneaux & hugo veri me fecerunt. Op de tweede, in middellijn 68 cM. en hoog 55 + 12 cM. staat slechts: ao mdclxxxv. is dese klocke nieus vergoten tot embden in fivelingo. carolus spronneaux & hugo weri me fecerunt anno 1685. Koren- en pelmolen ‘De Vlijt’, gebouwd in 1856, ter vervanging van eenGa naar margenoot+ kleineren molen, welke naar Tenpost ging (zie blz. 179). Achtkante bovenkruier met stelling, geasphalteerd hout op houten tusschen- en onderstuk, gelijke houten kap. |
|