Oost-Groningen
(1940)–M.D. Ozinga– Auteursrecht onbekendLoppersum.Ga naar margenoot+ De gemeente omvat o.m. de kerkdorpen Garrelsweer, Loppersum en Wirdum. | |||||||
Garrelsweer.Ga naar margenoot+ In den torentop der NED. HERVORMDE KERK uit 1912, die de opvolger moet zijn van een einde 18de eeuw vernieuwde, georienteerde kerk en | |||||||
[pagina 71]
| |||||||
toren (brucherus), hangt een klok, in middellijn 94 en hoog 76 + 21 cM.,Ga naar margenoot+ met opschrift: zo menichmael ghij hoort den helderen clokenslach gedenckt andachtichlijck an uwen jungsten dach. claudi fremi me fec. amstelod. ao 1695, en daaronder in ovaal catarina van der noot wede. rengers vrouw van tuiïnga, oldenhuys, farmsum, boukema, siddebuyren etc. opperste scheppersse van farmsumerzijl dijkgravinne van zee- en somerdijken onder den huyse farmsum behoorende unica collatrix tot gardelsweer etc. johannes halwassenius pastor en writzer peters kerkvoogd. Hierboven de wapens - Van der Noot en Rengers.
| |||||||
Loppersum.De NED. HERVORMDE KERK, eertijds waarschijnlijk gewijd aan denGa naar margenoot+ H. Petrus en den H. Paulus, en haar toren behooren aan de Ned. Herv. gemeente. literatuur. joosting, blz. 54. - Teg. staat, blz. 348. - van der aa, VII (1846),Ga naar margenoot+ blz. 441/2. - Grafschr., blz. 170/87. - Avm. zilver, blz. 38. - Bijdragen, II (1865), blz. 326 en IV (1867), blz. 238. - Alm. Dep. Leens Mij. tot Nut van 't Algemeen, 1834, blz. 21. - Gron. Volksalm., 1932, blz. 97 e.v.; 1933, blz. 1 e.v.; 1934, blz. 1 e.v.; 1940, blz. 1 e.v. | |||||||
[pagina 72]
| |||||||
Ga naar margenoot+ De kerk ligt vrij op een ruim kerkhof, dat blijkens het genoemde kerkeboek eertijds met geschoren linden was beplant. Zij is georiënteerd met een afwijking van 12o naar het Noorden. Ga naar margenoot+ Het gebouw (afb. 25) bestaat uit een schip (XIIIa? en ± 1520/30), in den huidigen vorm zonder duidelijke travee-indeeling, met zuiderzijbeuk van drie traveeën (± 1520/30); een dwarspand met ondiepe armen (± 1250 en XVd); een koor van drie traveeën en door vijf tienhoekszijden omschreven sluiting, geflankeerd door over de twee westelijke traveeën aansluitende kapellen, waarvan de zuidelijke als een tweede dwarsarm is gevormd en de noordelijke verbonden is aan de oude driezijdig gesloten, zeer gewijzigde sacristie (alles XVd). Ten Westen staat voor het schip een zwaar aangelegde toren (XIV; pl. XXIII, 2). Ga naar margenoot+ De lengte der kerk beloopt in de as, van den doorgang naar den toren af gemeten, 45,25 M., de breedte over schip met zijbeuk 15,50 en over het dwarspand en koor met kapellen 24,60-24,70 M.; dezelfde binnenwerksche maten bedragen 44,20, 13,25 en 22,40-22,50 M. De hoogte onder de gewelfkruin bedraagt in schip en kruising 10,80-12,00 M., in den zuiderbeuk 7,10 M., in de dwarsarmen 10,00-10,20 M., in het koor en verhoogde koor ± 12,30 en 12,00 M., en in de kapellen 8,60-8,70 M. De toren is 10 M. lang en 11,50 M. breed. Zijn opgaand metselwerk reikt ruim 28 M. uit den vloer, de nok van het zadeldak ruim 39 M. Ga naar margenoot+ De kerk en met name de toren zijn vrijwel geheel van baksteen opgetrokken. Het formaat dezer baksteen is 32 × 9 cM., bij de muren van het schip en zijn zijbeuk, de dwarsarmen en de koorkapellen; 31 × 9 cM., bij den toren; en | |||||||
[pagina 73]
| |||||||
Afb. 25. Loppersum. Ned. Herv. kerk. Plattegrond en lengtedoorsnede.
| |||||||
[pagina 74]
| |||||||
Afb. 26. Loppersum. Ned. Herv. kerk. Dwarsdoorsneden.
31 × 8,5 à 9 cM. bij het grootste deel van het koor, waar de baksteen boven de gewelven ± 30 × 6,5 à 7 cM. meet. Voor de gewelven bedragen overigens die formaten 30 à 31 × 9 cM. in de dwarsarmen, 29 à 30 × 7,5 à 8 cM. in het schip met kruising, 29 à 30 × 6 à 6,5 cM. bij het koor; de gewelven van zijbeuk en kapellen bestaan uit brokken ter dikte van 6 cM. Verspreide blokken tuf komen voor in den voet van den toren, en vooral beneden in den noordelijken schipmuur. Uit tuf bleken voorts te bestaan de gewelfribben van de oostelijke travee van den schipzijbeuk en het bovendeel van een kapiteeltje in den noorderdwarsarm. Ook aan de fundeering van den zuidoostelijken kruisingspijler Oz. bleek eenig tuf verwerkt. Van kalksteen is uitwendig gebruik gemaakt voor het poortje en de waterlijsten van den schipzijbeuk, alsook die van den toren, en voor de kantblokken van het ingebroken groote venster van den zuiderdwarsarm. Inwendig diende dit materiaal | |||||||
[pagina 75]
| |||||||
voor de ribben, sluit- en kraagsteenen der netgewelven in het schip en de twee westelijke traveeën van zijn zuidbeuk, benevens van alle verdere kraagen sluitsteenen en kapiteelen; met uitzondering van de beide koorzuilen,
Afb. 27. Loppersum. Ned. Herv. kerk. Details.
welker plint en lijsten uit Bremer steen bestaan. Dit laatste materiaal is ook toegepast voor de afdekking der beeren en waterlijsten van het koor. Alle deelen der kerk bezitten oude eiken bekappingen (afb. 26). Het schipGa naar margenoot+ met zijn zijbeuk, kruising en koor zijn onder één zadeldak gebracht, welke toestand reeds van na de verhooging van het schip en den bouw van den | |||||||
[pagina 76]
| |||||||
zijbeuk zou kunnen dateeren. Boven de schipgewelven is op den toren de moet van het vroegere schipdak zichtbaar. Eveneens kunnen na de totstandkoming van de noordelijke koorkapel en sacristie deze dadelijk onder een afgewolfd zadeldak met den noorderdwarsarm gebracht zijn, al zal diens topgevel met aansluitende steekkap eerst later zijn gesloopt. De zuiderdwarsarm en de zuidelijke koorkapel worden door dwarse zadeldaken gedekt. De toren heeft een zadeldak tusschen sluitgevels. Thans is alleen het torendak met leien, doch het geheele kerkdak met moderne pannen belegd. Voor een aantal jaren waren ook op het koor nog leien aanwezig. In het b.g. alleen bewaarde oude kerkeboek is voornamelijk sprake van uitgaven voor de leibedekking van kerk en toren, ofschoon ook meermalen bescheiden leveranties van blauwe pannen aan de kerk voorkomen. Ga naar margenoot+ De forsche toren (afb. 25 en pl. XXV) is een vlakopgaand bouwwerk, dat door holle waterlijsten in drie geledingen wordt verdeeld. Hij heeft een geprofileerden, spitsbogigen ingang met tufsteenen imposten, waarboven een klein spitsboogvenster. Op eenigen afstand hierboven bevindt zich de cartouchesteen met opschrift: de e.e. rodolf de mepsche/joncker ende hoeveling/de w.h. jochemus zorius/pastoer ende de e. tamme pop/kens unde hinderick jansz/kerkvogeden in der tidt hebben dese thoren/laten repareren in 't jaer 1610/doer m. luitien gers/muermester toe loppersum. In de bovenste geleding bevindt zich aan elke zijde een spitsbogige galmnis met gekoppelde spitsbogige galmgaten, en in de topgevels een spitsbogig spaarveld. Aan de noordzijde teekent zich een doorgaande voeg tusschen toren en schipmuur af. Ga naar margenoot+ De noordmuur van het schip (pl. XXIV, 1) toont in het midden een langwerpig venstertje, geflankeerd door gelijke nissen met keper-vlechtingen, en terzijde op gelijken afstand uit het hart der nissen een overeenkomstig venstertje. Schuin onder het westelijke, lager doorgetrokken venstertje teekent zich een moet van een spitsbogige ingangsnis af, in den kop waarvan zich een nisje bevindt. Aan de zuidzijde zijn boven de gewelven zichtbaar, van het Westen af gerekend: een spitsbogig verhoogd venstertje en een nis met vlechtingen, en vervolgens nissen en venstertjes (afb. 27), die alle door hun bedekking beter den oorspronkelijken vorm bewaarden dan de correspondeerende aan den noordkant. Aan de noordzijde zijn moeten van lisenen onderkenbaar. Aan den zuidkant zijn deze zelf tegen de overblijfselen der schipmuren nog aanwezig. Boven het gewelf van het zijschip zijn daar ook de moeten van hun beeindigingen duidelijk waar te nemen. De zuidbeuk heeft groote spitsboogvensters en tweemaal versneden beeren. Onder het westelijke kortere venster bevindt zich een rijk geprofileerd poortje (pl. XXIV, 2 en afb. 27), welks stijlen met ingezwenkte, van neuzen voorziene boogjes overgaan in de rechthoekige afsluiting. Te weerszijden daarvan bevinden zich binnen cirkels schilden met boven elkander de letters W en T, geflankeerd door sleutel en zwaard; daaronder steenhouwersmerken. | |||||||
[pagina 77]
| |||||||
Ten Oosten sluit een steen aan, waarop staat an dni m dc xxix. Onder de overige lager doorgaande vensters loopt een hol geprofileerde waterlijst. Het rechtopgaande deel van de muren der dwarsarmen is in decoratieven zin verdeeld in een beneden- en bovenzône (afb. 26 en pl. XXIV, 1). De noorderdwarsarm heeft in den westelijken zijgevel beneden een reeks vanGa naar margenoot+ drie van den grond opgaande spitsbogige spaarvelden met halfrond uitspringende imposten en vlechtingen in de koppen, in het midden met rechthoekig en terzijde in liggend keper-verband. Weinig aansluitend bevinden zich daarboven drie rondbogige nissen, waarvan de middelste met rondstaafprofiel, geringd bij de imposten, om het langwerpig venstertje, en de buitenste met staand keperwerk. In het vrijliggende deel van den westgevel van den zuidarm is nog een dergelijke bovennis over, met rondstaaf op draagsteentjes in den kop. Boven het gewelf van het zijschip zijn de koppen van het voormalige westelijk venstertje met ring-imposten en een nis met vlechtingen ter andere zijde te zien. Van het afsluitende rondboogfries resten in den eerstbeschreven zijgevel nog enkele draagsteentjes en is op den oostmuur van den zuiderarm de moet zichtbaar, boven het gewelf van de zuidelijke koorkapel. De behandeling van het noorderdwarspandfront correspondeert weinig met die der zijgevels, ongetwijfeld mede door de vroegere aanwezigheid van een topgevel; evenals thans nog aanwezig is bij den zuiderdwarsarm, zij het vernieuwd in de gothische periode. De korfbogige ingangsnis met dubbel kraalprofiel om den gedichten eveneens korfbogigen ingang wordt geflankeerd door groote spaarvelden, welke gedekt zijn met twee rondbogen op draagsteentjes, waarbinnen liggende en staande kepervlechtingen, en vervolgens afgesloten worden door een uitgekraagd rondboogfries. In de tweede geleding van dezen gevel bevinden zich te weerszijden van het ingebroken groote spitsboogvenster rondbogige velden, gedeeld door een kolonnet, waarop twee rondboogjes samenkomen. Aan den Oostkant is die detailleering verstoord door een lompen, vrij modernen beer. In het zuidfront van het dwarspand (pl. XXIII, 2) is van de ongeveer overeenkomstige behandeling beneden nog het oostelijk spaarveld en zijn fries over; ook de segmentvormig omkraalde ingangsnis met tweeden rondstaaf om den gelijk getoogden ingang is daarvan mogelijk een overblijfsel. De beide rondboogjes binnen de rondbogige spaarvelden te weerszijden van het hier van kantblokken voorziene middenvenster rusten op drie kolonnetten. De zich in de bovengeleding der beide frontgevels te weerszijden van het latere middenvenster nog afteekenende oude dammen en boogaanzetten doen veronderstellen, dat oorspronkelijk in het midden twee betrekkelijk smalle vensters aanwezig waren. De afsluitende holgeprofileerde waterlijst en de drie spitsboogvelden van den top van den zuiderdwarsarm, met afgeknotte pinakels bij de aanzetten en bekroning, komen vrijwel overeen met de behandeling van den belendenden | |||||||
[pagina 78]
| |||||||
top der zuidelijke koorkapel. Deze laatste bezit wijde spitsboogvensters en tweemaal versneden beeren. Ga naar margenoot+ De koorsluiting (pl. XXIII, 2) heeft zeer hooge spitsboogvensters en tweemaal versneden beeren. Het breedere zuidoostelijke koorvenster is gedicht wegens het aanbrengen van een lompe muurverzwaring. De noorderaanbouw (afb. 25/6) heeft eveneens groote spitsboogvensters en behalve bij de sluiting gewijzigde beeren. De vensters in het sacristiegedeelte houden verband met de later ingetimmerde kerkekamer. Ga naar margenoot+ Schip en kruising (afb. 25/7 en pl. XXVI, 1) worden gedekt door een doorloopend netgewelf, welks ribaanzetten opgaan van telkens eenigszins verschillend behakte kraagsteenen. In plaats van muralen vindt men langs de muren schijnbaar vrijliggende bogen, die eveneens op de kraagsteenen rusten. In de schuine kanten der spitsbogige scheibogen tusschen schip en zijbeuk zijn bij wijze van profielen twee groefvormige inkepingen aangebracht. Boven den middelsten boog is een geschilderde cartouche met huismerk blootgelegd. Het zijschip heeft een soortgelijke overwelving met spitsbogige gordingen en muralen, welke hier niet aansluiten op de kraagsteenen der ribben. Aan den noordoostelijken kruispijler bemerkt men een stuk rondstaaf van een rib der oorspronkelijke overwelving. Op beide de oostelijke pijlers zijn wijdingskruisen aangebracht. Ga naar margenoot+ De front- en westelijke wanden der dwarsarmen zijn onder de vensters nog verlevendigd door rondbogige spaarvelden, die door grootendeels afgehakte kolonnetten gescheiden worden. Deze detailleering moet in de frontmuren ten deele reeds in den katholieken tijd zijn verwijderd ten behoeve van het inbreken van nissen, blijkbaar voor het aanbrengen van altaren of grafplaten (afb. 25). Hierboven vertoonen de muren een versnijding. De koepelachtige gewelven, in den noorderarm met acht en in den zuiderarm met zes in sluitringen samenkomende ribben, zijn behouden gebleven. Hun diagonale ribben gaan van den grond af op; de schildboogribben rusten aan noord- en zuidzijde op rondbogige, doch aan oost- en westzijde op zeer flauw spitsbogige muralen, welke laatste gedragen worden door kraagsteenen (afb. 27). De gepleisterde gewelfvelden vertoonen aan den bovenkant vischgraat- en rechthoekige vlechtingen. Binnen en om den sluitring van het zuidelijke gewelf is in 1912 ornamentaal schilderwerk blootgelegd (XV). Ga naar margenoot+ Het koor (afb. 25/7 en pl. XXVI, 2) is overdekt door kruisribgewelven op spitsbogige muralen, waarbij ribben en muraalbogen steunen op de kapiteelen der van den grond opgaande kolonnetten. De middenruimte wordt van de kapellen gescheiden door twee scherp spitsbogige scheibogen met ingehakt profiel, die samenkomen op een gemetselde zuil met lijstkapiteel. In de intercolumniën bevinden zich borstweringen met daarboven fijn geprofileerde hekwerken, bestaande uit stijlen, welke verbonden zijn met elkander doorsnijdende ezelsrugbogen; de aldus gevormde spitsbogige koppen en ruiten zijn gevuld met drie en vierpassen. De ezelsrugbogen worden aan de | |||||||
[pagina 79]
| |||||||
uiteinden afgesloten door kruisbloemen. De overige beeindigingen zijn in hout vernieuwd, evenals trouwens verschillende andere onderdeelen van het traceerwerk. Aan den oostkant zijn in deze afsluitingen doorgangen, in het bovendeel eveneens met rijk profiel. Op de renaissancistische eiken deuren staat: anno domini 1564. De koorkapellen hebben kruisribgewelven, meest opgaande van hoeksteunen of kraagsteenen (afb. 26/7). In de zuiderkapel hebben de kapiteelen en kraagsteenen een eenigszins afwijkende profileering. De sluitsteenen der gewelven vertoonen de gebeeldhouwde wapens van Asinga Aylkuma en zijn vrouw Bywe Heemstra in den Ham, welke wapens op de overeenkomstige sluitsteenen in de noorderkapel slechts zijn geschilderd. Op het tweede gewelf van het koor, van het Westen af, is in 1912 schilderwerkGa naar margenoot+ (± 1500, pl. XXVIII, 1) blootgelegd en hardhandig opgehaald: bazuinende engelfiguren, een zijn jongen voedende pelikaan en een als de Wonderbare vischvangst in het meer van Genesareth onderkenbare voorstelling op de gewelfschelpen, benevens rankwerk om den sluitsteen met adelaar. Daaronder zijn ook de gepleisterde ribben als steenblokken in twee tinten beschilderd. Op het westelijke gewelf kwamen in 1938 schilderingen uit een iets jongere periode voor den dag, Christus in den hof van Gethsemane en Christus met de Emmausgangers; op het westelijk gewelf der noordelijke kapel ten deele een Aanbidding der Wijzen, alsook een geajoureerde nis voor waarschijnlijk een figuur, omgeven door rankwerk, dat uitgaat van den gewelfsluitsteen met het genoemde alliantiewapen. Tot het tijdstip van den mogelijkerwijs ± 1217 plaats gehad hebbenden herbouwGa naar margenoot+ zou het oudste deel der kerk kunnen teruggaan, de schipmuren behoudens hunne verhooging, van welke muren de noordelijke intacte aan de buitenzijde nog al wat tuf vertoont. Die steen toch is vermoedelijk van een voorgaand gebouw afkomstig, doch komt te verspreid voor om aan behouden oudere grondslagen te denken. Met deze dateering strooken de langwerpig-smalle rondbogige vensters en siernissen, waarvan de koppen boven de gewelven van den lateren zuiderzijbeuk in den oorspronkelijken vorm bewaard bleven, de venstertjes in den dag spitsbogig. Het is duidelijk, dat de tot in het dwarspand loopende schipmuren daar zijn afgeslagen, terwijl het schip ten Westen door den toren abrupt wordt afgesloten, waardoor op zichzelve reeds zijn prioriteit tegenover die bouwgedeelten vaststaat. | |||||||
[pagina 80]
| |||||||
met elkander in overeenstemming, dat nauwelijks aan een verhooging, gepaard gaande aan overwelving en zijdelingsche uitbreiding gedacht kan worden. De hiervoor gedane opsomming der steenformaten toont voorts, dat in dit geval voor conclusies op grond daarvan nog grooter behoedzaamheid dan elders in Groningen geboden is, aangezien dezelfde groote steen aan uit zeer onderscheidene perioden dateerende bouwdeelen gebruikt is. Al mag men in het algemeen uit het voorkomen van kleinere en speciaal dunnere steen besluiten tot een jonger bouwdatum, hier is daarvoor geen aanleiding. | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
koorkapel en sacristie werd gebracht. Bij den bouw van den schipzijbeuk werd een deel van het westelijk dakschild van den zuiderdwarsarm afgebroken, waarvan de moet op den verhoogden kruisingsmuur zichtbaar is. Tot de kerk behooren de volgende meubelen en andere voorwerpen.
Rijk gesneden preekstoel (XVII d), de kuip versierd met ornamentale paneelenGa naar margenoot+ tusschen composiete zuiltjes; klankbord en achterschot zijn vernieuwd in 1832, toen tevens aan de rugzijde een tweede preekstoel voor het koor is aangebracht. Halfrond doophek en vele eenvoudige banken (1832). Gestoelte met barokke voorpaneelen en zijschotten (XVII), doch met later Banken. gesneden opzetstuk (1775, door A.D. Smit), waarin de afgesneden wapens -Rengers en -Starkenborch; voorts drie losse gesneden banken (XVII). Orgel met rijke kas en rugpositief, alsmede fraai gesneden borstwering derGa naar margenoot+ tribune (pl. XXVII). Op het plint der tribune staat te lezen: renovatum - psalmus c l laudate eum timpano et choro laudate eum in chordis et organo laudate eum in cimbalis bene sonantibus - anno 1665 (in ver- | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
heven vergulde letters, alleen ‘renovatum’ en ‘anno 1665’ op het hout geschilderd). Het beeldsnijwerk van juist deze met boogpaneelen tusschen hermen en karyatiden bezette borstwering met cartouche-paneelen in het fries, en blijkens hunne versiering ook onderscheidene deelen van de kas van het rugpositief kunnen echter onmogelijk jonger zijn dan het einde der 16e eeuw. Tot de bedoelde gedeelten behooren o.a. het door atlanten gedragen sierstuk onder het orgel boven den doorgang naar den toren met het kerspelwapen; hoogstwaarschijnlijk de voluten-druiper onder het rugpositief; stijlen en fries van het rugpositief; het benedenschot van het eigenlijke orgel, dat terzijde uitloopt in sierpaneelen met rankwerk en lijven, waaraan ten N. een naakt op een bel slaand figuurtje, staande op een schild met het kerspelwapen verbonden is; en ten slotte de versieringen boven de pijpen van het orgel. Op de cartouche onder het rugpositief staat: dit orgel gerenoveert ao 1735 als domns henricus ten oever h.t. synodi deputatus aet. 78 minist. 53 en domns siwerdus boelens aet. 38 minist. 15 predikanten en de eers. peter aljes zandt aet. 41 boekhoudend kerkvoogt waren. Van dat tijdstip dagteekent klaarblijkelijk in hoofdzaak de rest van het orgelfront. De Lodewijk XIV-vleugelstukken van het eigenlijk orgel vertoonen bazuinende vrouwefiguren, die met de linkerhand schilden houden waarop het wapen -Rengers en een boerenwapen - landschap met boomen en beest - en waaronder staat: e.h.c. rengers heer van farmsum en f.c. smit op meerum. Geheel bovenaan draagt een ovaal schild het opschrift: renovatum 1803-1912. Op dit eerste jaar gaan blijkbaar op zijn minst de vrij lompe nog Lodewijk XVI-achtige bekroningen van het grootste deel van het orgel terug, zoo niet ook de sierlijker bekronende vazen en in vaasvorm omslingerde muziekinstrumenten op het rugpositief. Luidens de kerkerekening werd in 1803 en 1804 aan H.H. Freytag voor repareeren en vernieuwen van het orgel in totaal 1412 gl. betaald. De beeldsnijder M. Walles ontving in 1804 voor hout en het snijden van eenige ornamenten aan het orgel 140 gl. Ga naar margenoot+ Onder de talrijke, alle hardsteenen zerken verdienen de volgende een speciale vermelding: een geschondene voor Bawe van Heemstra († 1540), met fraai helmteeken en hoekmedaillons met wapens, waaronder herkenbaar-Tamminga, lang 2,055 M. en breed 1,14 M.; en een voor Maria van Selbach († 1576), weduwe van George van Munster, in het midden versierd met een cartouche voor het opschrift en allegorische vrouwefiguren, waarboven de wapens-Selbach en -Smulling, en daaromheen met 14 andere rechthoekige wapenvelden, lang 2,585 M. en breed 1,41 M. (pl. XXVIII, 2). Ga naar margenoot+ Zilveren gegraveerde avondmaalsbeker op gedreven voet, hoog 19,9 cM, gemerkt C in omraming (Groningen 1610) en R. Ga naar margenoot+ In den toren hangen twee klokken. De oudste met middellijn van 149 en hoog 122 + 30 cM. draagt tot opschrift, in uncialen: albertus me fecit ad honorem ap̄lorum petri et pauli an̄o dn̄i m occcoxcoviio sub dn̄o | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
ottone curato in loppersum. maria vocor. haio mensso. Ze is versierd met een afbeelding in relief van den H. Petrus. De jongere klok, in middellijn 115 en hoog 80 + 20 c., vermeldt: in omnem terram exivit sonus eorum. gherherdus de wou me fecit 1548.
De voormalige, nu als woning verhuurde KOSTERIJ nabij de kerk, eenGa naar margenoot+ eenvoudig gebouw van een verdieping met forsch tentdak, bevat een cartouche met het kerspelwapen: de letters T P met zwaard en sleutel, en daaronder Ao 1562.
Koren- en pelmolen, gebouwd in 1849. Achtkante bovenkruier met stelling,Ga naar margenoot+ geasphalteerd hout op steenen tusschen- en onderstuk, geasphalteerd houten kap. | |||||||
Wirdum.De NED. HERVORMDE KERK, eertijds R.-K. kerk, op een ruim en eenigszinsGa naar margenoot+ verhoogd kerkhof gelegen, en haar dakruiter behooren aan de Ned. Herv. gemeente. Zij is georienteerd met een afwijking van 10o naar het Noorden. literatuur. joosting, blz. 55. - van der aa, XII (1849), blz. 517. - vinhuizen,Ga naar margenoot+ Kroniek, blz. 381. - Gron. Volksalm., 1891, blz. 24; 1926, blz. 139 e.v. (B. van der veen czn., de borg Rusthoven onder Wirdum). - Grafschr., blz. 435/7. - Avm. zilver, blz. 96. De gepleisterde westelijke afsluiting van het kerkgebouw wordt intusschenGa naar margenoot+ grootendeels gevormd door den behouden zwaren oostmuur van den genoemden verdwenen ouden toren. De kerk (afb. 28 en pl. XXIX, 1), lang in de as buitenwerks 23,16 en binnenwerks 21,36 M. bij breedte-maten van 10,92-10,99 en 8,45-8,77 M., is | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
geheel opgetrokken in baksteen. Deze heeft bij het torenfragment een grootte van 31 × 9 cM., 10 lagen 1 M., en bij de kerk van 28 à 29 × 8 à 9 cM., 10 lagen 98 cM. De muren zijn te verdeelen in een benedenzône, die door
Afb. 28. Wirdum. Ned. Herv. kerk. Plattegrond en doorsneden.
gekoppelde, van den grond opgaande rondbogige spaarvelden wordt verlevendigd; en de vroegere vensterzône, die als aaneengesloten groote spaarvelden gevormd is, afgesloten door rondboogfriezen tusschen lisenen en daarboven muizentanden. Daarmede correspondeert inwendig een muurversnijding. De bedoelde behandeling is vooral in het westelijk kerkgedeelte geschonden. Binnen een der rondboogvelden aan de noordzijde bevindt zich een gedichte rondbogige ingang. In de bovenzône teekent zich aan de zuidzijde een gedicht rondboogvenstertje af. Ga naar margenoot+ Inwendig wordt de kerk naar het Westen afgesloten door een zwaren, tweemaal versneden flauw-spitsbogigen gordelboog. De overblijfsels der muralen maken aannemelijk, dat de ruimte vroeger in drie gewelfvelden was verdeeld. Ook de inwendige inrichting van na de Reformatie moet in verloop van tijd ten ongunste veranderd zijn. De vloer der balkzoldering met geprofileerde sleutelstukken is weggebroken, ter vergoeding waarvan een vlakke bebording onder de balken gespijkerd is. Het oostelijk kerkgedeelte is door een beneden dicht en daarboven beglaasd schotwerk - het laatste gedeelte uit 1913, blijkens jaartal - tot consistoriekamer afgescheiden, ten behoeve waarvan op den zuidoosthoek een deur is ingebroken. In verband hiermede werd blijkbaar het bankenplan geheel gewijzigd, onder toepassing van bijzondere fragmenten der oude banken. | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
Tot de kerk behooren de volgende meubelen en andere voorwerpen.
Geverfde preekstoel (± 1650), de kuip versierd door boersche boogpaneelenGa naar margenoot+ en friezen in het plint, met bijbehoorend klankbord. De trap is van later datum, evenals het achterschot, te weerszijden waarvan opengewerkte Lodewijk XIV-en vroeg 17de eeuwsche paneelen zijn aangebracht, en dat bekroond wordt door de wapenfiguur-Van Aldringa. De hiermede een geheel uitmakende schotwerken terzijde dragen gebeeldhouwde opzetstukken (XVIII A), klaarblijkelijk vroegere bekroningen van kerkbanken, beide met dezelfde door leeuwen gehouden alliantiewapens: het mannelijk doorsneden boven-Aldringa en beneden-De Sighers, het vrouwelijk-Canter en -De Sighers. Eenige min of meer gewijzigde oude banken, waaronder een met de gesnedenGa naar margenoot+ opzetwapens (1644) van Wiltet Louwens en Remke Jelmers; twee met opzetstukken (XVII) en zijstukjes (XVIII); en een gestoelte met achterschot waarop gesneden opzetstuk met wapen-van Halsema en rankwerk-zijstukken. Een dubbele koperen kaarsarm (XVII), aan lezenaar op orgeltribune. Verscheidene grafzerken, o.a. met wapens voor Oede Froma († 1551) metGa naar margenoot+ Bawe Froma in den Ham, en voor Hille Froma († 1556), beide van zandsteen en verborgen onder den houten koorvloer; hardsteenen voor Ballo Froma († 1576), Fred. Wilh. ab Halsema († 1767) en Diderik Frederik Johan van Halsema († 1785). Gladde zilveren avondmaalsbeker met het gegraveerde wapen-Gruys, gemerkt:Ga naar margenoot+ 3/N (?) (Groningen 1668) M. In den dakruiter hangt een klok, in middellijn 53 en hoog 41 + 16 cM. metGa naar margenoot+ opschrift: ao 1639 c(arel) v(ictor) r(ipperda), p(etronella) e(lisabeth) r(ipperda) g(eboren) s(chade), u(nici) c(ollatores), f(ranciscus) g(eorgii) p(astor), allie arents, frick reints kerckvoogden in der tit w(ilhelmus) j(acobus) d(e) f(rij) m(e) f(ecit) g(roningoe). Deze klok zou volgens de meergenoemde statistiek der Commissie van Onderwijs (1828, Ms.) van elders afkomstig zijn - blijkens de initialen van den predikant uit Tjamsweer - en in 1827 een oude gebarsten klok vervangen hebben. De avondmaalstafel was overgebracht naar Ekenstein.
De ‘borg’ RUSTHOVEN is in den huidigen vorm een gekalkt, bijna vierkantGa naar margenoot+ gebouw met een verdieping, omgeven door een bescheiden park, aan het Damsterdiep. Het gebouw, dat vermoedelijk in 1686 werd gesticht blijkens een in den oostgevel ingemetselden sluitsteen, is ± 1820 gemoderniseerd, o.a. door slooping van de sluitgevels van het zadeldak, dat toen wolfseinden kreeg; vier zandsteenen bolbekroningen van die gevels staan nog achter het huis. De tuinkoepel (XIXa), afkomstig uit den pastorietuin te Loppersum, bevindt zich thans op de naastgelegen gelijknamige steenbakkerij, die op het borgterrein in 1804 werd gesticht. B. 86. De heerd ‘Ter Borg’, sinds meer dan twee en halve eeuw in hetGa naar margenoot+ bezit van de familie Steenhuis, heeft een zeer oud, gepleisterd rechthoekig | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
‘boveneind’ of woongedeelte, dat van groote moppen is opgetrokken. Een gedenksteen met opschrift: anno 1701 heeft havick steenhuis en catrina vetter dit huys laten maecken niet zonder godt en voorts engelfiguurtje benevens de letters HPM, heeft betrekking op een verbouwing. |
|