De kerstboom en andere verhalen
(1877)–H.J. Overbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
't Was een warme dag geweest. Zoo warm, dat meester de kinderen maar naar huis had gestuurd omdat 't in de school was om te stikken. Geen koeltje waaide er, en de zon scheen zoo fel, dat men de oogleden moest dicht knijpen. Men had maar werk om zich 't zweet af te droogen, en de menschen waren niet te verzadigen met water te drinken. De rijken heeren en dames lagen achterover in hunne rijtuigen en lieten de bruintjes lustig draven in de hoop van door een snelle vaart nog een frisch windje te snappen. Maar wie op dien warmen dag er hun gemak geenszins van nemen konden, waren de arbeiders op het hooiland en op den akker. Van des morgens heel vroeg waren zij al in de kousen geweest. Immers, 't gras moest er af. 't Stond zoo hoog en dik, dat 't een lust was om te zien. Hoe heerlijk om hooi te winnen bij zulk mooi droog weer! Met zeisen en rijven waren zij er op uitgegaan en hadden dapper gemaaid en oppers gemaakt, en al droop hun 't zweet langs den rug, zij wisten van geen uitscheiden, want 't hooi moest immers droog worden binnengehaald! En de boer zelf was met de boerin en de meid naar het korenveld getrokken en den geheelen dag door had bij de zicht geslagen door de gouden halmen, die de boerin tot schoven samen bond en die de meid opstelde opdat de wind ze drogen zou. Er was geen tijd geweest, om aan naar huis gaan te denken. 't Ontbijt had de boerin mee genomen, sneden tarwe- met roggebrood en plakken spek er tusschen, en een flesch met melk voor den dorst, en ook de arbeiders in 't hooiland hadden geen gebrek geleden. 't Middageten had de boerin den vorigen avond al gekookt. De kinderen hadden het dus maar op te warmen en brachten tegen twaalf uur eerst een flinke pan vol naar den korenakker en vervolgens een naar het hooiland. Toen hebben de vlijtige arbeiders voor een oogenblik het werk gestaakt, een koel plaatsje opgezocht onder een schaduwrijken boom en daar het maal genuttigd onder dankzegging aan den milden Gever van zoovele goede gaven. En toen, - 't was op 't midden van den dag zoo verschrikkelijk warm, en de menschen waren al zoo vroeg op geweest - streken zij het vermoeide lichaam uit op den door 't zonnetje gestoofden grond en gunden zich een korten rusttijd. Doch spoedig waren zij weer opgestaan en hadden den arbeid hervat, den geheelen middag lang, tot aan de westerkimmen rozenroode wolken de zon opvingen, en hare gloeiende stralen uitbluschten. Een verkwikkelijk koeltje ruischte toen over veld en akker, en blies levenslust in de longen der vermoeide arbeiders, die zulk een zware dagtaak bijna ten einde hadden gebracht. En de laatste vracht hooi voor dien dag werd naar huis gereden, en de kinderen van de boerderij waren met Fidel naar den akker gegaan, om vader en moeder en Trijntje de meid af te halen. En samen zijn ze toen huiswaarts getogen, Fidel voorop, toen moeder met een schoof versch gemaaid koren onder den rechter- een hengelmand aan de linkerarm, en kleinen Japik op den nek, terwijl Jannetje, die moeders stroohoed mag dragen, haar aan het boezelaar vast houdt, toen Trijntje met een mand op haar rug, en eindelijk vader met een zware schoof over den schouder. | |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
|