De kerstboom en andere verhalen
(1877)–H.J. Overbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
't Is een vreemde geschiedenis, die ik nu vertellen ga. Ze is gebeurd te Nergenshuizen, 'k weet niet meer juist in welk jaar, maar 't was in den tijd toen de viervoetige dieren niet alleen praten maar ook nog zingen konden en vooral door de kattenfamilie veel werk gemaakt werd van muziek. Dat er zelfs in onzen tijd nog katten-concerten plaats hebben, zal u niet onbekend wezen, al is het ook, dat gij die nooit hebt bijgewoond, omdat ze meestal 's nachts worden gegeven. Als ge er veel belang in stelt om van zulk eene muziekuitvoering getuige te zijn, moet ge er een nachtje voor op blijven en als ge daartoe dan een nacht in de maand Maart kiest, en ge gaat voor de glazen deuren in de tuinkamer zitten, dan twijfel ik niet of aan uwe nieuwsgierigheid zal in de ruimte worden voldaan. Maar van eene generale repetitie, zooals die vroeger vóór elke groote nachtelijke uitvoering gehouden werd, daar hoort men tegenwoordig niet meer van, en zulk een repetitie ga ik u thans beschrijven. In de prachtige muziekzaal van mevrouw Miauline heeft het toonlievend gezelschap plaats genomen. Mijnheer en mevrouw Kromnagel bij de piano, welk instrument mevrouw hoogst verdienstelijk bespeelt, terwijl mijnheer op de alt-viool meester is. In de causeuse zitten mijnheer en mevrouw Scherptand. Mijnheer is een uitstekend violoncellist, mevrouw koorzangeres, alt of lage vrouwenstem. Haar oudste dochter Snorrie, een heldere sopraan of hooge vrouwenstem, zingt met haar zusje, de kleine Knorrie van 't zelfde blad, terwijl de jonge heer Pipi, mevrouw Miaulines jongste huwelijkspand, met een partituur voor zich, onder de piano zit, maar nog niet mag mee zingen omdat hij de noten nog niet kent en gedurig voor den tijd invalt. De solo partijen worden vervuld door het beroemde trio: mevrouw Miauline, sopraan: haar echtgenoot, die al wat slecht van gezicht begint te worden, en daarom een lorgnet draagt, bas, en de heer Muizelaar, heldentenoor of krachtige hooge mannenstem, en tegelijk componist. Van den heer Muizelaar, thans nog vrijgezel, gaat het gerucht dat hij een goed oogje op juffrouw Snorrie heeft, en als er weer een bruiloft in de famillie gevierd wordt, zal dit wel ter eere van het huwelijk des heeren Muizelaar met mejuffrouw Snorrie zijn. Op 't oogenblik zingt laatstgenoemde heer eenige solomaten van het lied, dat hij zelf componeerde en wel het eerste couplet, waarbij hij juffrouw Snorrie echter niet durft aankijken; 't luidt aldus: Van de knagende muis, met zijn lichtgrijze haartje,
Met zijn mollige boutjes, zijn kringelend staartje,
-'t Zij alleen of in trio - zing 'k gaarne den lof.
Ook 't rattengeslacht met zijn krachtiger leden,
Dat kloeker en stouter mij tegen durft treden
Als 'k uittrek ten strijd, geeft tot zingen mij stof.
Doch meer dan een muis ooit tot zingen mij spoorde,
En meer dan een rat me ooit tot neurien dwong,
Dwingt Snorrie, wier stem 'k slechts een enkele maal hoorde,
Mijn keel tot een lied, als ik nimmer nog zong.
|
|