Vorm of vent
(1969)–J.J. Oversteegen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
II De Nieuwe Beweging | |
[pagina 59]
| |
6 Algemeen, De StijlDe titel van dit hoofdstuk is ontleend aan een essay van J.C. Brandt CorstiusGa naar voetnoot1, die op zijn beurt weer aan het artikel van Theo van Doesburg, ‘De nieuwe beweging in de schilderkunst’Ga naar voetnoot2 refereerde. Brandt Corstius achtte zelf deze titel ‘weinig karakteriserend’, en misschien is dit waar voor de internationale vernieuwing die hij wilde tekenen. Voor Nederland echter lijkt mij het aanhaken bij het eerste grote principiële essay van Van DoesburgGa naar voetnoot3 bijzonder geslaagd, al was het alleen maar omdat het verband met De Beweging er op ambivalente wijze in uitgedrukt wordt: het is niet toevallig dat juist Verwey dit opstel in zijn tijdschrift opnam, maar de traditoneel polemische bijklank van het woord ‘nieuwe’ (Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen, De Nieuwe Gids) laat zich toch ook niet helemaal ontkennen. Expliciete en enigszins uitgebreide uitlatingen van Van Doesburg over literatuur komen pas voor nadat Het Getij zijn aktiviteiten reeds begonnen is. Toch behandel ik Van Doesburg - en daarmee De Stijl - eerst. Niet alleen hangen zijn denkbeelden over de letterkunde nauw samen met zijn reeds vroeger geformuleerde opvattingen omtrent de aard van het kunstwerk in het algemeen, maar ook kan men veilig zeggen, dat, indien zijn literatuur-theorieën invloed gehad hebben, deze vooral werkten via Het Getij. Wanneer later de Getij-groep een nieuw orgaan kreëert met De Vrije Bladen, zijn sommige Stijl-ideeën reeds geïntegreerd in minder ‘sektarische’ benaderingen van het verschijnsel literatuur. Van een direkte aansluiting van De Vrije Bladen, of van enig ander literair tijdschrift uit de jaren Twintig, op De Stijl, is geen sprake. Toch, door bij De Stijl mijn bespreking van ‘de Nieuwe Beweging’ te beginnen doorbreek ik, zoals ook elders in dit boek, de chronologie: De Stijl | |
[pagina 60]
| |
immers verschijnt vanaf 1917, Het Getij reeds met ingang van 1916. Ik doe dit, om de ontwikkeling van de ideeën nauwkeuriger te kunnen volgen. En om een tweede reden: De Stijl is louter theoretisch gericht. Praktische literaire kritiek komt er niet of nauwelijks in voor. Met andere woorden: het blad vertegenwoordigt het ‘manifesten-stadium’ van de Nieuwe Beweging, tenminste van een segment daarvan. Wat men zich vóór alles dient te realiseren is, dat een blad als De Stijl in sterke mate thuishoort in een boven-nationaal milieu. Wanneer wij achter op het eerste nummer van Het Overzicht (1922) de naam van De Stijl tegenkomen onder het hoofd ‘Revues modernistes’, temidden van onder meer Der Sturm, 7 arts, Blok, Zenit, dan is die naam daar volkomen op zijn plaats; Het Getij dat in een volgend nummer naast Merz, Der Sturm, Les Feuilles Libres, Ma, 7 arts, Zenit etc. kompareert, lijkt meer verdwaald in dit gezelschap. Het is er dan ook waarschijnlijk alleen in terecht gekomen omdat Van Doesburg gedurende de jaren 1919-1921 een belangrijke rol had gespeeld in de theoretische sektor van het blad. Ook de plaatsen van uitgave van De Stijl spreken een duidelijke taal. Wat ook de zin van die tropische regen van namen precies moge zijn, er blijkt in ieder geval een aktief deelnemen aan de internationale modernistische beweging uit: Delft, Leiden, Den Haag, maar ook: Weimar, Antwerpen, Parijs, Rome, Berlijn, Brno, Warschau, Weenen, Hannover, Tokio, New York. Trouwens, dit internationalisme van De Stijl blijkt ook zonneklaar uit de bijdragen, in een aantal talen afgedrukt; het wordt vergemakkelijkt door de nadruk op architektuur en beeldende kunsten, de beeldende vakken zoals het in de bij-titel van De Stijl heet. Toch zou het onjuist zijn, om alleen dit internationale perspektief te doen gelden. In de literaire sektor wordt herhaaldelijk (impliciet) aangehaakt bij De Beweging. Verwey's belangstelling voor de moderne schilderkunst en literatuur van die jaren is trouwens bekend, en kwam reeds in het derde hoofdstuk van dit boek ter sprake. Het groot gedrukte Plotinus-citaat op p 48 van De Stijl jaargang I, geeft deze relatie (en haar betrekkelijkheid) duidelijk aan: ‘De kunst staat boven de natuur, omdat zij de ideeën uitdrukt, wier onvolkomen afbeelding de natuurdingen zijn. De kunstenaar, uit zichzelf puttende, verheft zich boven de grillige werkelijkheid tot de rede, door en naar welke ook de natuur schept.’ Er is echter een nog klemmender reden om het Nederlandse karakter van De Stijl niet te verwaarlozen. Het ligt voor de hand om direkt verband met het kubisme, het futurisme en het expressionisme vast te stellen, maar dat | |
[pagina 61]
| |
neemt niet weg dat de meest eigen theorie van De Stijl in Nederland ontwikkeld is. Het ‘konstruktivisme’, de ‘nieuwe beelding’ is immers niet los te denken van de theorieën van Dr. M.H.J. Schoenmaekers.Ga naar voetnoot1 Schoenmaekers' ideeën bleken vooral vruchtbaar te zijn op het terrein van de beeldende kunsten en de architektuur. Toch komt men al vrij vroeg in De Stijl pogingen tegen om de voorschriften van de ‘nieuwe beelding’ ook voor de literatuur toepasbaar te maken. Dat gebeurt zowel in gedicht-vorm (de X-beelden van I.K. Bonset, oftewel Van Doesburg, gepubliceerd in 1920 maar volgens de onderschriften reeds geschreven in de jaren 1913-1919), als theoretisch. De meest principiële uitspraak van de hele groep over literatuur is het Manifest II van ‘De Stijl’ 1920, de literatuur, waaruit ik citeer: om de menigvuldige gebeurtenissen | |
[pagina 62]
| |
Ondertekend: leiden april 1920 theo van doesburg/piet mondriaan/anthony kokGa naar voetnoot1 De taak om dit manifest in de loop der jaren toe te lichten en uit te werken, wordt aan Van Doesburg overgelaten. |
|