Vorm of vent
(1969)–J.J. Oversteegen– Auteursrechtelijk beschermdJ.J. Oversteegen, Vorm of vent. Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 1969
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 2825 D 8
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van het proefschrift Vorm of vent van J.J. Oversteegen uit 1969.
redactionele ingrepen
p. 120: In de tekst komt het nootnummer 1 abusievelijk drie keer voor. De laatste twee zijn veranderd in de nootnummers 5 en 6.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 20, 58, 94, 96, 122, 124, 186, 258, 260, 286, 370, 476, 498, 514, 522, 532) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
Literair-wetenschappelijke serie
Vorm of vent
[pagina III]
Vorm of vent
Opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen
Academisch Proefschrift
Ter verkrijging van de graad van Doctor in de Letteren aan de Universiteit van Amsterdam, op gezag van de Rector Magnificus Mr. A.D. Belinfante, hoogleraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, in het openbaar te verdedigen in de aula der Universiteit (tijdelijk in de Lutherse Kerk, Singel 411 hoek Spui), op Dinsdag 13 mei 1969 des namiddags te vier uur
door
Jacob Jan Oversteegen
geboren te Blaricum
[vignet]
Athenaeum - Polak & Van Gennep | Amsterdam | 1969
[pagina IV]
Promotor: prof. dr. J. Kamerbeek Jr.
Copyright 1969 Polak & Van Gennep Uitgeversmaatschappij NV, Amsterdam
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher.
Boekverzorging: Jacques Janssen gvn
Druk: Koninklijke Drukkerij Van de Garde, Zaltbommel
[pagina VII]
Inhoud
Inleiding | I | |
---|---|---|
i | De situatie in 1916 | |
1 Algemeen, De Gids, De Beiaard, Groot Nederland | 21 | |
2 De Nieuwe Gids: Kloos, Bastiaanse | 27 | |
3 De Beweging: Albert Verwey | 36 | |
4 C.S. Adama van Scheltema | 44 | |
5 Karel van de Woestijne | 53 | |
ii | De nieuwe beweging | |
6 Algemeen, De Stijl | 59 | |
7 Van Doesburg-Bonset | 63 | |
8 Het Getij, algemeen | 71 | |
9 Herman van den Bergh | 80 | |
iii | De Stem | |
10 Algemeen | 97 | |
11 Just Havelaar | 102 | |
12 Dirk Coster | 106 | |
iv | Twee ‘Formalisten’ | |
13 M. Nijhoff | 125 | |
14 Paul van Ostaijen | 155 | |
v | De Vrije Bladen | |
15 Algemeen | 187 | |
16 H. Marsman | 198 | |
17 D.A.M. Binnendijk | 229 | |
vi | De Prisma-discussie | |
18 Schisma: de Prisma-polemiek | 261 |
[pagina VIII]
vii | Standpunten en getuigenissen | |
19 J.C. Bloem | 287 | |
20 Anthonie Donker | 300 | |
21 P.N. van Eyck | 308 | |
22 De katholieken: Gerard en Henri Bruning, Jan Engelman, Albert Helman, Anton van Duinkerken | 339 | |
23 De protestanten: Roel Houwink | 356 | |
24 De socialisten: Garmt Stuiveling | 361 | |
viii | Forum | |
25 Algemeen | 371 | |
26 E. du Perron | 382 | |
27 Menno ter Braak | 411 | |
28 S. Vestdijk | 446 | |
Konklusie | 477 | |
Summary | 499 | |
Lijst van geciteerde werken | 515 | |
Naamregister | 523 | |
Begrippenregister | 526 |
[pagina ongenummerd (p. *1)]
J.J. Oversteegen, Vorm of vent
stellingen
[pagina ongenummerd (p. *2)]
1 | De oppositie ‘vorm’ - ‘vent’ is een variant van de permanente tegenstelling tussen ‘l'art pour l'art’ en ‘engagement’. |
2 | Het is voor de Theoretische Literatuurwetenschap vruchtbaarder, de beginselen van ‘l'art pour l'art’ tegenover die van de ‘geëngageerde’ stromingen te behandelen als polemische extremiseringen van polaire eigenschappen die ieder literair werk kenmerken, dan om ze te zien als diametraal tegenover elkaar geplaatste standpunten, die tot fundamenteel verschillende literaire uitingen leiden. |
3 | De opmerkingen van schrijvers over de aard van het literaire werk zijn voor de literatuur-theoreticus van belang, niet zozeer om de wetenschappelijke waarde van de observaties zelf als om de indirekte informatie die zij verschaffen. |
4 | Argwaan tegenover de uitlatingen van dichters over het ontstaan van poëzie is onzakelijk; zij zijn de enigen die over dit genetische proces feitelijke inlichtingen kunnen verstrekken, en niets rechtvaardigt een grotere achterdocht tegen het rapport dat zij van hun bevindingen uitbrengen dan die welke de onderzoeker zich bij andere beroepsmatige konstateringen toestaat. |
5 | Het verschil tussen de opvattingen van Nijhoff en Ter Braak over de verhouding van inhoud en vorm betreft niet zozeer het vormgevingsproces zelf (dat in beide gevallen als ‘ontpersoonlijking’ omschreven kan worden), als wel de evaluatie daarvan. |
6 | Er is bij de Nederlandse auteurs-critici tussen de twee wereldoorlogen een opvallend gebrek aan belangstelling voor de wetenschappelijke kunstbeschouwing, evenals voor de vernieuwingen op literair-kritisch terrein buiten ons taalgebied. Beide verschijnselen wijzen op een geringe neiging tot theoretische, of zelfs rationele, benadering van de eigen bezigheden, en markeren een afstand tussen ‘literatuur’ en ‘wetenschap’, die voor de kritiek schadelijk is. |
7 | De vraag naar de draagwijdte van het literaire werk als uitspraak over het bestaan is komplementair verbonden aan de vraag naar de middelen waarmee de literaire taalsituatie tot stand gebracht wordt, en heeft ten onrechte minder aandacht gekregen van de literatuur-theoretici. |
[pagina ongenummerd (p. *3)]
8 | Het sonnet, dat zowel in zijn strofen-groepering (oktaaf-sextet), als aanvankelijk in zijn regel-opbouw (vijf jamben met een caesuur na de derde) de Gulden Snede-formule zeer dicht benaderde (4:7 en 3:5), leende zich uitzonderlijk goed voor het vastleggen van een levensbeschouwing die het kunstwerk ziet als een afspiegeling van de goddelijke orde; de ‘omslag’ (op welke plaats dan ook) maakte deze lyrische vorm bovendien bij uitstek geschikt voor een konfrontatie van de wereld der ‘verschijningen’ met een (diepere) ‘realiteit’. Bij elkaar zijn deze faktoren vermoedelijk van beslissend belang geweest voor de snelle opkomst van het sonnet, nadat het in Toskane geïmporteerd was. |
9 | Het verdient aanbeveling, onderscheid te maken tussen Theoretische Literatuurwetenschap en Theorie der Literatuurwetenschap. Het eerste is een afzonderlijke discipline, gericht op de vraag: ‘wat is literatuur?’ en de daarvan afgeleide vragen: ‘op welke wijze kan men hierover zinvolle uitspraken doen?’ en ‘welke uitspraken zijn tot nu toe gedaan?’. Het tweede is het geheel van alle theoretische vragen die bij de beoefening van enigerlei onderdeel van het komplex van literatuurwetenschappen rijzen, zoals: ‘wat is invloed?’, ‘wat is een literaire generatie?’, ‘in hoeverre is periodisering in de literatuurgeschiedenis mogelijk en zinvol?’. |
10 | De vergelijkende beschouwing van de kunsten behoort, voorzover het een literatuurwetenschappelijke bezigheid is, tot de Theoretische, en niet tot de Vergelijkende Literatuurwetenschap, aangezien de vraagstelling (in dit geval, vanuit de Literatuurwetenschap gezien: ‘wat is literatuur?’) theoretisch is en niet komparatistisch. |
11 | Bij een historische beschouwing van de literaire kritiek is toetsing aan wetenschappelijke opvattingen minder vruchtbaar dan een analyse van de konkrete relatie tussen de literaire doelstelling en de kritische respons. |
12 | Vaak beperken literair-wetenschappelijke verhandelingen over het waarde-oordeel, wanneer zij niet strikt deskriptief zijn, zich ten onrechte tot het ‘vertalen’ van een belevingsoordeel in (schijnbaar) wetenschappelijke termen, in plaats van een poging te doen tot het formuleren van de mogelijkheid, en het eventuele karakter, van een specifiek-wetenschappelijk waarde-oordeel. |
13 | Croce's mening dat ‘poëzie’ een eigenschap is van het detail en niet van |
[pagina ongenummerd (p. *4)]
het geheel, is een gevolg van het volledig binden van het oordeel aan de beleving. Hetzelfde geldt voor Vestdijks ‘differentiële waarde-kritiek’, - één van diens vele koncepten die aan Croce doen denken zonder dat van direkte beïnvloeding sprake schijnt te zijn. B. Croce, La Poesia; S. Vestdijk, Het eerste en het laatste. Voor croceaans gekleurde opvattingen bij Vestdijk zie ook: ‘Het lyrisch beginsel van de roman’ in De leugen is onze moeder. |
|
14 | Het begrip ‘ambiguïteit’ is als heuristisch middel niet voor alle talen op dezelfde wijze te hanteren; er is bijvoorbeeld een essentieel verschil tussen de ‘dubbelzinnigheid’ in de Franse en die in de Engelse literatuur van de 17de eeuw. |
15 | In literair-theoretische verhandelingen wordt het begrip ‘klank’ doorgaans ten onrechte gehanteerd alsof het om fysisch gerealiseerde geluiden gaat. Bij stil-lezen is de term niet meer dan een (gevaarlijke) beeldspraak, en verdient het visuele element in wat men als ‘klankverschijnsel’ pleegt te betitelen eerder onze aandacht dan het auditieve. |
16 | Verwaarlozing van typografische aspekten (als: inspringen en variatie in lettertype of -grootte bij de namen van personages) kan bij de bestudering an Nederlandse 17de-eeuwse toneelstukken leiden tot onjuiste of op essentiële punten onvolledige interpretatie van de tekst als drama. Voorbeeld van een uitgave waarin typografische middelen gehanteerd worden bij wijze van toneelaanwijzing: M.G. Tengnagel, De Spaensche heidin, eerste druk, groot 4o 1643. |
17 | Het uitgeven van teksten uit een vroeger tijdperk in gemoderniseerde spelling heeft vaak een effekt dat tegengesteld is aan dat wat beoogd wordt (namelijk opheffing van de tijdsbarrière). Door spellingsmodernisering wordt een tekst gebonden aan een willekeurig historisch moment, zodat na enige tijd een derde tijdsdimensie de altijd bestaande afstand tussen lezer en tekst nodeloos vergroot. |