registratie mankeert niets, en wat voor ons eigen onderzoek van belang is, wordt besnuffeld, geëxcerpeerd, ingepast; het komt allemaal in de literatuuropgaven bij onze publikaties te staan, zelfs studies, die nog verschijnen moeten. Met argusogen houden wij in de gaten of iedereen het wel doet zoals het moet, en meestal is dat natuurlijk wel het geval, al pakken wij onze vakgenoten om pedagogische redenen eerder te hardhandig dan te barmhartig aan.
Zo'n boek was ik aan het maken, met een lijst van geraadpleegde literatuur die een lust voor het oog was: een franse tuin met keurige paden, aardige, zij het wat konventioneel getrimde, struiken en heggetjes, en hier en daar zelfs een nette vijver. Alleen, ik houd meer van engelse tuinen, en verveelde mij in mijn eigen boek. Wat mocht ik dan van een ander verwachten?
Als taalkundigen, vooral de gestrengen voor wie de muren niet wit genoeg kunnen zijn, geen argumenten meer weten te vinden om elkaar te overtuigen van de grotere verklarende kracht van hun eigen theorie in vergelijking met die van een ander, wat doen zij dan? Dan zeggen zij: mijn theorie is eleganter!
Ik begrijp dat heel goed. Men wil er die persoonlijke betrokkenheid mee uitdrukken die wetenschappelijk misschien een beetje gênant is, maar die voor de onderzoeker zelf het zout in de pap is. Die betrokkenheid die ik verloren had, doordat ik mij te weinig beperkingen had opgelegd, en alles als een goed archivaris wilde verantwoorden.
Ik heb het manuskript, vrucht van vele jaren ijverige studie (er zat een hele oratie tussen!) in de prullemand gegooid en ben opgelucht opnieuw begonnen, eerst met lezen toen met schrijven.
Wat verdwenen is, dat is vooral: het verantwoordelijkheidsgevoel. Het kan mij niet meer schelen wat de wetenschap wil, maar in de eerste plaats wat ik zelf wil, en natuurlijk naar ik hoop een paar anderen. Vandaar dat, ongetwijfeld verkeerd gebruikte, Nietzschecitaat.
Ik heb geprobeerd, mensentaal te gebruiken. Soms zal de lezer daardoor ongetwijfeld denken: maar dat wist ik allang! Misschien, is het enige verweer dat ik daartegen weet te verzinnen; misschien, maar wist U het ook op deze manier? Wie heeft het vóor mij gezegd? is het niet zo dat, eenmaal gelezen, het allemaal alleen maar vanzelfsprekend klinkt?
Ik ben mij alweer aan het verdedigen.
De spelregels van de wetenschap aanvaard ik; natuurlijk. Wie wil