ja of nee, maar ditmaal kreeg ik een heel verhaal. Anastasio was op jacht geweest naar een onaangename slang, en had daarvoor stil op zijn buik tussen de struiken gelegen. ‘En, meneer’, zei hij, ‘de aarde drukte zich tegen mij aan’.
Dat was de enige keer dat iemand iets zei wat ik in verband kon brengen met mijn eigen sensaties, niet omdat ik de aardbeving net zo ervaren had, maar omdat ik andermans ervaringen met een licht gevoel van misselijkheid kon navoelen.
Zo gaat dat met poëzie. Een echte dichter laat ons iets ervaren dat wij niet meegemaakt hebben. Wat daarna komt, zijn de statistische registraties, de verhalen over de gevolgen, de vermoedens over de oorsprong van de schok. Ik ben in al die nakomende bedrijvigheden geïnteresseerd, in de literaire kritiek bijvoorbeeld en in de literatuurwetenschap, omdat ik altijd weer hoop (en een enkele keer niet tevergeefs) dat een ander iets zinvols weet te zeggen over dat moment waar alles om draait, over de poëtische schok. Daarom alleen neem ik met graagte deel aan de diskussies over de beste beschrijvingstechnieken, over de reakties van lezers, over de beweegredenen van schrijvers.
Dit boek is te lokaliseren binnen die diskussies. Ik vraag mij erin af wat het verschil is tussen de ‘strategieën’ die wij gebruiken om ons inzicht in poëzie, in literatuur, te verruimen en over te dragen: de literaire kritiek, de empirische wetenschap, de hermeneutiek, en dat stiefkind: de literatuurfilosofie. Wat verbindt deze benaderingsvormen, wat onderscheidt ze? En vooral: wat hebben zij met de poëtische schok te maken?
In veel opzichten is Anastasio en de schaal van Richter een vervolg op Beperkingen, een noodzakelijke konsekwentie zal de ene lezer menen, een stap te ver de andere. De manier waarop ik omga met de standpunten van medecritici of - wetenschappers is ook dezelfde als in Beperkingen: alleen wanneer de sporen ervan in mijn eigen betoog waarneembaar zijn, heb ik personen en boeken met naam en toenaam vermeld, voor de rest zijn zij opgelost in dat mengsel van aangeleerde kennis en eigen invallen dat ik ‘mijn denken’ noem. Zelfs als men, met het oog op de ‘lopende diskussies in het vak’, zou verwachten dat ik mij over bepaalde standpunten uitspreek, gebeurt dat niet altijd. De dekonstruktivisten bijvoorbeeld, en Lacan, zijn afwezig, ook al spreek ik, net als zij, over interpretatie en, uitgebreid zelfs, over de psychoanalytische opvattingen. Ondanks alle verwantschap in ‘de problemen’, blijft hun denkwijze mij vreemd, behalve die van de vroege Ihab Hassan (maar deze is allang vergeten, ook door hemzelf). Hun theorieën bevinden zich naast en niet binnen mijn