Toen ontdekte ze mij, en het scheen me toe dat mijn aanwezigheid haar verlichtte. Zij wenkte, en toen men ruimte gemaakt had en ik naderbij gekomen was sprak ze fluisterend:
- Ik ben blij dat u gekomen bent. Hij heeft gevraagd om uit de bijbel te lezen, maar ik kan me niet goedhouden.
En zich tot de koster wendend zei ze voorzichtig:
- De dominee zal wat voor je lezen, Klaas.
Het viel mij op dat zij hem dit keer niet ‘koster’ noemde, zoals altijd.
Ik las enkele troostrijke verzen uit het bijbeltje dat ik altijd bij me droeg, en telkens als ik even ophield zag ik dat hij, al was het bijna onmerkbaar, knikte, alsof hij de gelezen woorden bevestigde. En nu en dan hoorde ik onder het lezen een wonderlijk verrukt ‘ja!’, dat hij met een laatste krachtsinspanning uitbracht.
Dit was het eerste sterven dat ik bijwoonde, afgedacht van de dood van Wouter, want mijn vader was plotseling gestorven, en als kind was ik altijd angstvallig afgehouden van alles wat met de dood te maken had.
Op dit moment dacht ik er aan, dat ik mij in mijn studententijd wel eens bezorgd had afgevraagd, wat ik later in zulke omstandigheden doen moest. Nu zag ik dat ik niets te doen had dan alleen de troost van het evangelie door te geven, en dat God zijn kinderen zelf binnenhaalt, zoals de oude vromen zeggen.
De plechtigheid van dit uur greep mij onbeschrijfelijk aan, maar er was niets beklemmends in, alleen iets wonderlijk bevrijdends. Ik had zó sterk het gevoel dat nu het eigenlijke pas beginnen zou, dat ik mij moest bedwingen straks, als men zou zeggen: het is afgelopen, niet vervoerd uit te roepen: nu is het begonnen! Ja ik was - Agnes moge het mij vergeven - heilig jaloers op de koster, die, ik zag het duidelijk aan de hemelse vrede op zijn gezicht, het paradijs reeds voor zich zag. Met hem had ik willen opwieken, met de engelen mee, de zwaarte van dit aardse lichaam met een glimlach achterlatend.
En terwijl er niets in de kamer hoorbaar was dan het onderdrukte gesnuif van huilende vrouwen, ging zijn