Ik moest voortdurend aan de koster denken.
- Is hij erg ziek? vroeg ik tenslotte, want het intrigeerde mij hevig.
- Waarschijnlijk een maagzweer. Hij heeft veel pijn.
Ineens realiseerde ik mij, dat ik hem zou moeten bezoeken. Van die kant bezien kwam zijn ziekte mij zeer ongelegen, want na mijn bezoek aan Agnes viel het mij moeilijker dan ooit hem te ontmoeten.
Ik wilde aan wat anders denken en vroeg iets over het eten, maar ik kon mijn gedachten niet van hem afzetten.
- Zijn vrouw zei dat de dokter het niet erg gunstig inzag, ging mijn huishoudster voort.
Ik had het gevoel dat ze mij met haar woorden wilde treffen, want ze sprak op een toon alsof ze mij voor zijn ziekte verantwoordelijk stelde.
- Hij heeft er altijd al slecht uitgezien, merkte ik op, en het klonk alsof ik mij kinderachtig wilde zuiveren van een onuitgesproken blaam.
- Hij ging vooral de laatste tijd hard achteruit, wierp zij prompt tegen, met zulk een afdoende intonatie alsof ik wel beter wist.
Ik vond zo gauw geen tegenzet, maar om mij toch te wreken dacht ik met leedvermaak: Als je eens wist hoeveel liever Agnes is dan jij!
- Is er nog iets geweest? vroeg ik om van dit onderwerp af te komen.
- Nee, alleen dat van de koster.
Verder zwegen wij gedurende de rest van de maaltijd, maar beiden dachten wij aan hem...