zoals ze werkelijk was, maar steeds door het verkleinglas van mijn armzalig hooghartig egoïsme. En wat mijn geluk had kunnen zijn heb ik, evenals die Romein, eigenhandig vermoord! Maar temidden van dit nieuwe verdriet klamp ik me aan deze troost vast: zij leeft nog! Op hetzelfde ogenblik echter walg ik van mijn eigen gedachten. Nu ik haar nodig heb, zal ze voor de leniging van mijn nood moeten dienen! Heb ik eerder ooit aan haar gedacht? Heb ik niet altijd meer willen nemen dan geven? Ik voel mij gevangen in het web van mijn zelfzucht.
Hoe anders is Agnes! Zij schrijft alleen over mij en stelt haar eigen lijden achter. Zij spreekt niet van wat zij doorstreden heeft om mijnentwil, zij is alleen bedacht op mijn geluk, zonder bitterheid.
Er is iets ergs met haar gebeurd, ik voel het. Een ondragelijk verlangen om te weten wat zij heeft moeten lijden door mijn schuld maakt me moe. Als een razende ruk ik vruchteloos aan het rad van de tijd.
Ik herlees haar brief:... ‘dat ik door de diepte heen pas heb leren verstaan’...
Wat het ook zijn mag, het is door mijn schuld. Ik ben verantwoordelijk voor al haar moeiten en kommer, want ik heb haar onbeschermd achtergelaten, weerloos, zoals een vrouw dubbel weerloos is, wanneer een man haar van de bescherming der liefde berooft, en haar in de verlatenheid stoot.
Een misdadiger zoekt, door een geheimzinnige drang gedreven, de plek van zijn misdaad op. Zo word ik magnetisch getrokken naar het punt, waar ik haar onbeschermd achterliet, waar ik haar misdadig als een prooi aan het leven toewierp, zonder om te zien. Maar ik weet nu dat ik geen uur meer zal kunnen leven zonder mij te bekommeren over haar onbekend lot.