- Waarom bent u gekomen om het mij te zeggen?
Hij zag weer even verrast op, maar zweeg verlegen.
- Zeg het mij, drong ik aan, want ik hongerde naar zijn antwoord.
Hij aarzelde en keek gespannen naar de vingers van zijn rechterhand, die hij krampachtig op de leuning van zijn stoel strekte. Daarna ontspande hij zijn hand en sprak:
- Omdat ik dacht: hij verkeert ook in moeilijkheden; misschien zal hij me daardoor beter begrijpen...
Ik knikte, en wachtte op zijn bekentenis.
Hij moest enkele keren slikken voor hij kon uitbrengen:
- Ik ben een dief, dominee. Verder kwam hij niet, en hij bleef ineengedoken zitten als verwachtte hij een slag.
Het was misschien zondig van mij, maar er brak een vreemde vreugde in mij open, alsof hij mij iets heerlijks bekend had.
Wij zaten dicht bijeen, en ik had ongemerkt zijn hand gegrepen terwijl ik fluisterend zei:
- Ik ben een moordenaar.
Hij zweeg een poos en zei toen met neergeslagen ogen:
- Daarom ben ik gekomen. Ik wilde weten of er nog hoop is.
- Het is voor mij zoveel te moeilijker, ontweek ik.
Maar hij scheen niet naar mij geluisterd te hebben, want op dezelfde matte toon ging hij voort:
- Voor God heb ik berouw, maar aan de mensen kan ik het niet goed maken.
En toen vertelde hij alles:
- We zaten thuis in geldzorgen waar ik niet meer uit kon komen. Elke maand benauwde het me weer. Vanmiddag moest ik mijn directeur hebben. Zijn kamer stond open, maar hij was er niet. Tegelijk zie ik een stapeltje bankbiljetten op zijn bureau liggen. Hij moet plotseling weggeroepen zijn, dacht ik, want hij laat nooit geld op zijn bureau liggen. Ik ging weg om hem te zoeken, maar ik vond hem nergens. En telkens als ik langs zijn kamer kwam vond ik de deur open, en het geld lag er nog steeds. Ik bleef bij de deur staan en