VI
Vanmiddag is Helene naar huis gegaan. Zij heeft mij eerst willen overhalen een paar dagen mee te gaan om uit te rusten. Maar hoe doodmoe ik ook ben, ik kon er niet toe besluiten weg te gaan. Ik wil hier blijven.
Ze keek me onderzoekend aan, en toen ze mijn vastbeslotenheid zag, zei ze: ‘Het is beter dat je blijft. Je moet niet voor de tweede maal vluchten’...
Onderweg hebben wij niet gesproken. Wij raadden slechts elkanders leed, en wij vonden geen woorden van troost. De enige maal dat ik verstolen naar haar ogen durfde kijken, zag ik haar blik mistig en ver.
Toen ik haar voor het laatst vaarwel gezegd had en zij zich reeds verward en ontroerd wegspoedde, kon ik in een plotseling gevoel van verlatenheid niet nalaten haar zacht achterna te roepen: ‘Heleen, bid voor mij!’
Zij hoorde het en half omziende knikte zij met een treurige glimlach.
Naar huis wandelend over het stille landweggetje zag ik met weemoed hoe de naderende avondvrede als een zegen over de velden trok. Een week geleden zou ik mijn leven hier idyllisch gevonden hebben. Nu had ik het gevoel nooit meer tot rust te zullen komen.