III
In deze dagen beleef ik alles intenser, zoals een vrouw na haar eerste huwelijksnacht, voor wie de dingen lucide zijn geworden en deel hebben aan haar innerlijk.
Maar terwijl bij haar alles meetrilt en resoneert op de toonhoogte van haar geluk, vang ik alles op in de holle klankbodem van mijn lege verlatenheid.
Tóen ik vanmorgen op de dodenkamer kwam, zag ik dat er een witte bloem op Wouters borst lag.
Dat moet Helene gedaan hebben.
Een witte bloem op zijn hart, op zijn heidens hart!
Ik heb altijd een afkeer gehad van het gemakkelijk toepassen van bijbelteksten, maar nu welden op hetzelfde ogenblik dat ik de witte bloem op zijn hart zag die ontroerende woorden in mij op: Al waren uw zonden als scharlaken, ik zal ze maken als witte wol...
In gedachten zag ik de hand van Helene, die in een kuis gebaar voor het eerst van haar leven aan zijn lichaam haar liefde bekende.
Een zwart hart, dat wit verklaard wordt door de aanraking der liefde...
Ik weet niet meer of het de stem der natuur is die ik in het ruisen van de stilte hoor.
Is het de stem van het bloed? Van Helene's bloed? Of is het Gods spreken over hem, dat zíj alleen verstaan heeft en doorgeeft in de taal van deze bloem?
Was zíj alleen uitverkoren om het merkteken der Goddelijke genade op zijn hart te leggen?
In de stilte van de dodenkamer ontdek ik, dat dit simpele gebaar der liefde hemelsbreed verwijderd is van al wat ik ooit tegenover Wouter geweest ben.
Ja, ‘de liefde gelooft alle dingen’...
Maar ik heb niet anders gedaan dan een scherm optrekken tussen zijn ziel en de mijne, een scherm van godsdienstige theorieën, en ik ben een vreemde voor hem gebleven, die hem een schamel en hooghartig meelijden bood, in plaats van deze liefde, die geen kwaad denkt, maar alle dingen hoopt, àlle dingen...