| |
| |
| |
By-voegsel.
Extract van 't kennipzaet.
't Sa Heeren en Lief-hebbers; hier heb ik, en verkoop ik,
Ik verkoop geen kromme lappen
Noch vensters, noch deuren,
Noch spleeten, noch scheuren,
Noch muylen, noch schoenen,
Noch Kyvitseyren, noch Citroenen;
Noch solder, noch vliering,
Noch Elft, noch Spiering,
Noch droomen, noch spook,
| |
| |
Noch Kammen, noch Brillen,
Noch Borsten noch Billen,
Noch Straten, noch Pooten,
Noch Knikkers, noch Kooten:
Ik verkoop hier den oprechten onvervalschten, en den meer als onwaerdeerlijk Portugeesche, Spaensche, en Fransche Extract van Kennipzaed, het welk Experienta docet, en probatum est, verre te boven gaet: ja, daer Stomachale fermentatie, en Cathareuse distillatie; Item, de pituiteuse affluentie, en mesaraire obstructie, als een Caljon voorstaer; dat de Diarrhaea, Tertiaen, en Koude Pis verteert, gelijk een natte Sis:
Dat Chirachra, en Podagra, en 't bersten van de Gal
Doet stuyven in de wind, en kluystren in een Rotteval:
Dat koude Klieren, Verhoole Winden, en Watersucht,
Met een steek of twee, drijft, als Bandieren, op de vlucht.
Het Consorteert, het laxceert, en 't maekt uw Temperamenten,
Dat een stuk rotte kaes u smaekt als Kool mer krenten;
En dat bewijs ik met Zegelen, ende Brieven,
Die bliknken in de Son gelijk als Madelieven.
Daer is 'er een van Hertog Albert van Beyeren.
Die met een groote pijn onlangs zijn Eyeren
| |
| |
Most lossen door een Kakstoel, en nochtans kort daer aen,
Door mijn Extract en kracht, in 't loopen, en in 't gaen,
Purgeerde naer zijn wensch; met groot en kleyne hoopen:
Lief hebbers altemael, hier moetje wat van koopen,
Daer is de Tweede Brief, die ik kreeg van Philips de Vierde,
Die over zijn Smart soo jammerlijk tierde
Lest, als hy voor Soldaet marcheerde door de Sand-Zee,
En daer met een Calbas zoo deerlijk in zijn hand snee,
Dat wie dees sware word ter degen in 't visier kreeg,
Van schrik en groote angst terstond uyt zijn Postuer steeg;
Zy riepen, dat men Doctor Kennipzaed straks opstikt,
Die Mecaenas, en Galenus voor een ontblijt opslikt.
Waer is meester Frontenjak; al was 't hier en daerom,
Die man die moet 'er zijn, Respectum Personarum:
Want Medicus, Chirurgus, principiis obsta,
Dat is mijn Lepelkost; de rest is maer Kropsla:
Dese Extract, Heeren en Liefhebbers, verkoop ik U.L. niet,
Waer voor verkoop ik het niet?
Ik verkoop het niet voor Wesels, noch Inkhoorens,
Noch Kerken, noch Toorens,
Noch Rotten, noch Muyzen;
Voor 't Vlooyen, noch Luyzen,
Voor 't steesten van de Beyen;
Van achteren, noch ter zyen,
Voor de wind die der waeyt,
Noch vooor de Haen die der kraeyt,
| |
| |
Noch voor Padden, noch Slangen,
Noch voor roosters, noch tangen,
Noch voor ladder, noch leeren,
Noch voor spissen, noch speeren.
Ik verkoop het, waer voor verkoop ik het?
Waer voor ik het verkoop?
Ik verkoop het voor gebreeken der Menschen,
Voor Jonge en oude luyden;
Voor warme en koude luyden,
Voor oude luyden die stram gaen,
Voor kinderen die nooyt stil staen,
Voor luyden die soo rond als een kloot zijn;
Voor bruyne en blauwe luyden,
Voor groene en grauwe luyden,
Voor wîtte en grijse luyden,
Voor zotte en wijse luyden,
Voor hongerige en satte luyden;
Voor lospoortige en verstopte luyden,
Voor luyden die blind zijn,
Voor luyden die met kint zijn
Voor Schippers en Drayers,
Voor gevangens en slaven,
| |
| |
Voor Priesters en Prioren,
Al was uw Lijf soo hart als een steen,
Ik maek het soo murw als gestampte peen;
Al was uw Blaes geswollen van 't water,
Ik maek het soo rank, gelijk als een Kater,
Het druypen van de neus, swarte en verrotte tanden,
Extroogen aen de Voet, of Winter aen de handen;
Die blaes ik weg, Hokus, Bokus, Muskeljaet;
Straks was 't een Extroog, nu is 't een Notemuskaet.
Gy gebruykt dit Extract, Heeren en Vrenden binnen 's huys,
En buyten 's huys, of op 't dak van 't huys;
Men gebruykt het ook in de beste kamer,
Of in uw Salet is 't noch bequamer:
Men gebruykt het ook in de Keuken;
Daer kenje jouw Hooft soo murw als een Mispel [...]ken;
Men gebruykt het ook in de bottelery,
Daer losje al uw voorige Sotterny:
Men gebruykt het in de Kelder,
Daer maekt het uw gesigt soo helder,
Dat waerje siet een eyken plank met een gat,
Je sult 'er door loeren soo snel als een Kat.
Men gebruykt het 's morgens, als men opstaet.
Men gebruykt het 's avonds, als men te bedde gaet;
Men gebruykt het in de Sonneschijn,
Men gebruykt het in de Maneschijn;
Men gebruykt het met een overgang van PYs;
En ook voor en naer 't stuyten van den Axcijs;
| |
| |
Men gebruykt het te voet en te paert;
Voor 't Hooft en voor de Saert:
Men gebruykt het in de Schuyten, Wagens, en op Karren:
Voor Koeyen, Kalv'ren Stieren, en Varren:
Men gebruykt het te Honsselardijk, te Constantinopolen, en in 't Sas van Gent,
Te Stokholm, te Franeker, en in al de Saegmolens te Purmerent:
Men gebruykt het te Japan, te Leyden, en Hamburg,
Men gebruykt het te Buyksloot, in Tartarien, en te Bamburg,
Men gebruykt het te Ternate, Biscayen, en Galiss en;
Het vervrist de Mond gelijk als de Barbarissen.
Men gebruykt het in Barbaryen, en Switserland, en aen den Leytsen Dan.
Te Rotterdam, op de Caep de Bon' Esperanze, en t' Amsterdam:
Men gebruykt het wet een Libberlabberkoelte, en Schover zeyl,
Al wast op de diepte van duysent vadem peyl:
Men gebruykt het in 't hemd, en in de kleeren,
Men gebruykt het in 't bed, en in de veeren,
Al was 't datje een Fulpe rok hadt,
En datje wet de beenen schrylings over de schouderen van een Fransche Kock sat,
En datje om vergiffenisse aen een Koordedansers stok bat:
En datje van schrik onder een ouwe wiifs Rok sat:
En alsje dan so verlieft waert, als Lysander en Kaliste,
En datje dan uyt dispuratie ses hondert mael agter uyt viste,
En dat het de luyden voor haer oogen sagen, en wisten;
| |
| |
En datje van schrik jou selven bepiste,
En datje door verbaest heyt kroop in kasten en kisten;
Datter geen Menschen, noch Beesten of wisten,
En datje jou Bakhuysblankerte, en verniste;
En datje jou Serviteurtje van angst miste,
En datje soo bedrukt wiert, als de bedroefde Helene,
En datje wiert getormenteert aen handen en beenen,
En dat de pijn schoot van je hooft tot in je teenen,
En daerom niet en deed als krijten en weenen;
En datje dan noch van armoede de kost by de Bueren moest gaen leenen.
Soo geef ik U L van desers Extract,
En maek datje aenstonds, all' die Miscrien schoon uytkakt.
Finis, 't is uyt.
|
|