De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Psalm CXLVIII. Een vermaninge tot Godes lof aen alle Creaturen des Hemels, der Aerden, en der Zee; en insonderheyt den mensch van wegen Godes heerlijckheyt. Hallelujah. LOoft ghy Hemelen den Heere, Looft hem die in 't hooghste woont, Komt ghy Eng'len geeft hem eere En uw' ootmoedt voor hem toont; Wilt uw' stemmen samen paren, Prijst den Heer, lof-singet hem Ghy manhafte Legerscharen [pagina 424] [p. 424] Met een onvermoeyde stem. 2. Looft den Heer ghy Hemels Lichten, Looft hem Sterren Son en Maen, Die de Hemelen soo stichte Dat sy in het hooge staen, Looft hem dan ghy Hemels Troonen, En ghy wat'ren, welckers vocht Hooger plaets heeft om te woonen Boven Hemel boven Locht. 3. Wilt niet sluymeren noch slapen Op het lof van desen Heldt Sijn bevel heeft u geschapen, En sijn Woordt u vast gestelt Tot in alle eeuwigheden, Yeder gaf hy eene Wet, Geen van al sal overtreden d'Ordre van hem ingeset. 4. Looft den Heer ghy wallevisschen, Die u dag'lijcks voedsel geeft, Looft hem wat in duysternissen Van den hollen afgrondt sweeft, Looft hem hagel, storm, en winden, Dampen, sneeuw, en blixemgloedt, Die gereedt sich laten vinden Als sijn mondt sich open doet. 5. Komt ghy bergen u verned'ren, Buckt ghy heuv'len voor hem neer, Laet vruchtboomen, laten ced'ren [pagina 425] [p. 425] Loven haren Opperheer; Looft hem tamm' en wilde dieren, Wormen en wat kruypt op aerdt, Vogels die met pluymen swieren, En wat dat de lucht meer baert. 6. Looft hem Koningen, verheven Op den kostelijcken Troon, Komt ghy volck hem eere geven, Looft hem Rechters, aerdsche Goon, Laet van ouden en van jongen En een suy'vre maegden-rey, Sijnen naem nu zijn gesongen Met trompet en vreugt-geschrey. 7. Looft sijn naem seer hoogh van waerde, Sijn lof zy all'om verbreyt, Boven Hemel boven Aerde Is sijn macht en Majesteyt: Hy verhief sijn Gunstgenooten, En dee Isr'els roem en eer Tot de hooge sterren stooten. Looft den Heere, looft den Heer. Hallelujah. Vorige Volgende