De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Psalm CXXV. Vastigheyt van die gene, die op Godt vertrouwen; nevens een Gebedt voor de Vromen, en tegen de Godtloosen. Oock op de wijse van den 116 Psalm, ofte door Adams val, etc. DIe sich verlaten op den Heer, Zijn als de schoone bergen Van Zion, die den windt en 't weer Met kruyn en toppen tergen; Gelijck Ierusalem, 't welck leyt Rondt in 't gebergt beslooten, Soo blijft oock Godt in eeuwigheyt By sijne Gunstgenooten. [pagina 374] [p. 374] 2. Godt wil niet dat der Boosen handt Ons langer sal regeeren, Op dat wy door gebruyck van 't landt Geen valsche Godtsdienst leeren, Op dat wy onder haer gebiedt Ons' handen niet uytsteecken Tot schelmery, op dat wy niet Navolgen quade streecken. 3. O Godt doet aen den Goeden goet En aen die oprecht wand'len, Maer straft, die met een valsch gemoedt Op quade wegen wand'len, Verstroyt die ongerechtigheyt Beminnen, laet uw' vrede In Israël zijn uytgebreyt, Tot heyl van Zions steden. 2. Gloria. Vorige Volgende