De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
Laet aen Manasse sien uw' helder licht,
Och wilt hem uyt het lijden
En slaverny bevrijden.
2. Verlost ons Godt en breng ons weer
In ons huys, verlost van 's vyants banden,
Hoe lang sal uwe gramschap Heer
Tegens het gebed uw's volcks staen branden?
De tranen zijn haer spijs en daeg'lijcks broodt,
Haer hert dat is benauwt, haer dorst is groot,
En schier niet om te lesschen,
Vol tranen zijn haer flesschen.
3. De vyant lacht ons spott'lijck uyt,
Onse nagebuuren die krackeelen,
Om onder haer dien schoonen buyt
Van ons afgenomen wel te deelen;
O Godt dat ons uw' aengesicht verschijn',
Op dat wy mogen haest ontslagen zijn,
En trecken onse handen
Los uyt des vyants banden.
4. Ghy hebt der Heydenen geslacht
Vyt haers Vaders erf en landt verdreven,
Om uwen Wijnstock, die ghy bracht
Vyt Egyptenlandt, daer plaets te geven,
Alwaer hy weeligh sijne wortels schoot,
En daeg'lijcks groeyde, ja hy weird soo groot,
Dat hy in Iacobs landen
Alleen de kroone spande.
| |
[pagina 242]
| |
5. Sijn schaduw' heeft 't geberght bedeckt,
En sijn rancken waren als den Ceder,
Die met sijn hooge toppen reckt
Tot de locht, in spijt van wint en weder,
Sijn telgen waren cierlijck uytgeleyt,
Sijn tacken had hy tot de zee verspreyt,
Sijn lof had toegenomen
Tot aen Euphrates stroomen.
6. Waerom Heer hebt ghy dat gedaen,
Dat ghy gingt sijn schutting nederrucken?
Een yeder die voorby komt gaen
Kan nu aen de wegh de vruchten plucken,
Sijn stock die eerst soo vruchtbaer plach te zijn
Is omgewroet ten roof van 't wilde Swijn,
De Dieren wreet van tanden
Die maken hem ter schanden.
7. O Godt des Heyrkrachts keert doch weer,
Wilt uyt uwen Hemel eens aenschouwen
Hoe dat uw' Wijnstock leyt ter neer,
Wilt hem voorts voor ondergang behouwen,
Dat om den schoonen spruyt van u geplant,
Gevoed en aengequeeckt door uwe handt,
Dat niemant hem uytroeye,
Maer dat hy eeuwig groeye.
8. Hy is verbrandt en afgekapt,
Als ghy wilt uw' aensicht van hem wenden
Soo werdt hy gansch verschopt, vertrapt,
Heer wanneer sult ghy hem bystandt senden?
Vw' rechterhandt stry vroom en onversaeght
Voor 's menschen soon, die u soo heeft behaegt,
Dat ghy hem al sijn leven
| |
[pagina 243]
| |
Hebt sterckt' en kracht gegeven.
9. Soo sullen wy oock metter daedt,
V getrouw' in all' ons' wegen wesen,
Wanneer ghy ons in 't leven laet,
Dan sal zijn uw' naem van ons gepresen.
Ghy Godt der Legerkrachten breng ons weer,
En laet uw' helder aensicht lichten Heer,
Dat sal ons dan bevryen
Van alle slavernyen.
|
|