Niek de munt houden. Hij heeft op zijn kamer nog een glazen jampot vol met Hongaarse geldstukken.
Alice gaat op haar rug liggen. Ze zucht diep. ‘Ik voel druppels,’ zegt ze. Spierwitte wolken drijven in een blauwe lucht. Misschien ligt op de wolken ook wel een munt, denkt Niek. Wie zou dat kunnen geloven, regen uit een blauwe hemel.
Het is allemaal zijn schuld. Als hij de brief niet aan zijn vader had gegeven zaten ze nu al lang en breed met hun hengels bij de rivier. In het snelle water wemelt het van de zilverbaarzen. En Alice had haar goede humeur bewaard.
‘Je zoekt het maar uit,’ schreeuwde ze. De brief lag geopend op de keukentafel. De woorden schoten als pingpongballen over en weer en ketsten tegen de muur waarachter Niek probeerde te lezen.
‘Hoe weet u dat ik getikt ben?’ zei Alice. ‘Dat moet wel,’ zei de Kat, ‘anders was je hier niet gekomen.’
In de ochtend is er de mist en 's avonds gaat de wind tekeer. Hij duwt tegen het dak, roffelt tegen de ramen. Alice doet de luiken dicht. Buiten maakt de storm het geluid van een trein, een oude stoomlocomotief. De trein rijdt over het gras, blaast zijn waarschuwende signaal, verdwijnt ergens ver weg, woeaaahhh, woeeeee...