Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijX. Afdeeling.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||
En wat is u dat tot een stoffe van blydschap en een oorsaak van verkwikking?Ga naar margenoot+ Dit is een paradys van geestelyke wellust, daar gy genoten hebt de vrugt van den boom des levens. Al wat een gierige in syn geld en goed, en in syn kisten met schatten opgevuld; al wat een eersugtige in syn staat en luister; al wat een wellustige vind in de aangenaamste spysen en dranken, dat vind gy in Iesus. Ia dat alles is'er niet eens by te vergelyken. Wat dunkt u, weereldling, hoe staat u soo een Christendom aan,Ga naar margenoot+ daar men onder Iesu schaduwe niet alleen bescherming vind, maar soo veel soetigheid, waar van een dropje al het bitter van de weereld kan versoeten, en waar tegen al het soete niet is op te wegen? Word gy nu niet overtuigd dat het een valsche beschuldiging is, alsGa naar margenoot+ men het Christendom voor een droevig leven uitmaakt? 't Is waar men moet wel alvorens veel bitterheid smaken: maar wat krygt men sonder arbeid? Dulcia non meruit qui non gustavit amara. En de genade is naderhand te soeter. Ook ontmoeten een die reeds bekeerd is, dikwils wel vele bitterheden. Maar a. die syn selfs met soet doormengt. b. Sy worden versoet door de genadenryke tusschenstralingen of vertroostingen, daar op volgende. c. Sy sullen ten minsten eindigen in versadinge der vreugde en lieflykheden aan Gods regterhand eeuwig en altoos. Siet gy dan ook niet, hoe ongelukkig gy zyt, die hier nog geen deelGa naar margenoot+ aan hebt? en dat zyt ge, I. Gy godloose. Die geen soetigheid kend en najaagt, als die bestaatGa naar margenoot+ in het bedryven der sonde. Die de ongeregtigheid indrinkt als water en de sonde als een lekkere bete onder uwe tonge houwd. Die het kwade goed, en het goede kwaad heet; die het bitter tot soet steld, ende het soet tot bitterheid. Jes. V. 20. Hoor eens, wat sulke bedreigt is. Job XX. 12 - 14. Indien het kwaad in syn mond soet is, hy dat verbergt onder syn tonge, hy dat spaart, ende het selve niet en verlaat, maar dat in 't midden van syn gehemelte inhouwd; syne spyse sal in syn ingewand veranderd worden: galle der adderen salse in 't binnenste van hem zyn. II. Gy die geen agting hebt voor de soetigheid, die een ongeloovige genietGa naar margenoot+ uit Christus woord, Geest en weldaden. Gy kent het niet. Gy walgt'er van; het is als ligt brood in uwe oogen. III. Gy weereldsgesinde, die geen pleysier hebt als in uwe divertissementenGa naar margenoot+ en ydele vreugden. IV. Gy wellustige, die geen soetigheid hebt, dan in eten en drinken,Ga naar margenoot+ in maaltyden, brasseryen, dronkenschappen. V. Ia ook gy, die maar letterkennis hebt van Gods woord,Ga naar margenoot+ van het Euangelium, van Christi weldaden, van syn Geest en desselfs werkingen. Dat sal u wel eenige soetigheid geven als Matth. XIII. 20. Hebr. VI. 4, 5. En het is u een lied der minnen. Maar door ervarentheid verstaat gy het niet. Want Psal. XXV. 14. dit is een verborgen | |||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||
Manna en een witten keursteen met een nieuwen name daar op geschreven, die niemand kent, als die hem ontfangt. Want een natuurlyk mensch verstaat dit al soo weinig, als iemand de smaak weet van een vrugt die hy noit geproeft heeft. Ga naar margenoot+O mogt gy dan eens watertanden om de soetigheid der vrugt Christi te smaken! Te dien einde.
Ga naar margenoot+En wat u, o geloovige, belangt: wy hebben uw geluk vertoond, enz. Maar my dunk ik hoor eenige klagen:
Tot de eerste Ondersoek a. waar het u van daan komt. b. Wat uwe pligt is. Namentlyk Tot de tweede insgelyks: a. Waar het u van daan komt. b. Wat uwe pligt is.
Doch hebt gy dese vrugt gemaakt. I. Dank God. II. Roem dese soetigheid, maak andere daar watertandig naar. III. Laat uwe vrugt ook voor anderen soet zyn. IV. Verlang na de volle genieting. |
|