Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Psal. 103.1.
Gods volk draagt in zijjn woord den naam van Ga naar voetnootaBoomen,
Door hem geplant aan klaare water stroomen,
Welks blad en loof niet afvalt nog verdort,
Maar die bequaam, en tydig vrugten draagen,
Tot lof van God, en naar zijn welbehaagen,
Zo als ‘t hun uit genae gegeeven wordt.
| |
[pagina 333]
| |
2.
Al zijn zy Ga naar voetnootbgrys, men ziet hun egter bloeyen,
En tot haar ouderdom met kragt opgroeyen,
Zy houden leevens-sap, zijn vet en groen,
Zy wassen op als Eiken in der hoogte,
Zy Ga naar voetnootcdraagen vrugt, zelfs in een groote droogte,
Als waar ‘t een schoon en aangenaam saysoen.
3.
Een Boom staat op zijn wortel vast in d’aarde,
Uit welkers vette grond hy kragt vergaerde:
Zoo wortelt zig een Christen, die gelooft,
Vast in de grond der Kerk, en waarheids-leere,
En haalt zijn leevens-sap uit zijnen Heere,
Den heil-bron Iesus, als zijn eenig hooft.
4.
Den Stam des booms moet op zijn wortel steunen;
Den staat eens Christens kan alleen ook leunen
Op dat geloov’, dat Iesus met vermaak
Omhelsd’ en aannam, dat komt hem te staade,
Hy blijft bevestigt staan op die genaade;
Want in hem is de wortel van de zaak.
5.
Den Stam verspreid van zig verscheiden takken,
Die opgaan naar om hoog of neêrwaarts zakken;
Zoo toont de staat eens Christens ook haar kragt,
Van ‘t geest’lijk leeven; want zijn lust en wenschen
Neigt zig tot d’eer van God, en ‘t nut der menschen,
Zelfs als hy geen of weinig vrugt voortbragt.
6.
Het loof en blad kan vaak een boom vercieren,
Of tot geneezing zijn van mensch of dieren:
Zoo staat het schoon, dat Christ’nen onbevlekt
In ‘t borgerlijk gedrag onstraff’lyk leeven,
En met hun taal elk raad en stigting geeven,
| |
[pagina 334]
| |
Dat Ga naar voetnootdveele voedt en medicyn verstrekt.
7.
Den bloey en knop staat aangenaam voor d’oogen;
Want dat belooft veel vrugt: zoo is ook ‘t poogen
En d’eerste ernst eens Christens meenigmaal,
Zeer schoon te zien; maar ag! ‘t zijn nog geen vrugten,
Hun bloem en roem valt af, dat doet hem zugten,
En ‘t maakt hen need’rig en bedaart van taal.
8.
Maar ‘t allerbeste dat een Boom vertoonde,
Is, dat veel vrugt des Planters moeyte loonde:
Zoo word ook God op ‘t allerhoogst vereert,
Als zijn genaade-werk vertoont die kragten,
Die hy met regt mag van zijn volk verwagten,
Qwant hy hen tog slegts tot zijn lof formeert.
|