Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Psal. 24.1.
O Wêreldling! die raast en balkt,
Wanneer uw brein door wyn beswalkt,
Uitroept uw dwaasheid en elénden,
Dan wordt gy aan Gods volk ten last,
Zy zien uw vreugd met schrik verrast,
Uw zang zig in gekerm omwenden.
2.
Uw stem wel blijd’ en helder klinkt,
| |
[pagina 232]
| |
Wanneer gy wijn uit schaalen drinkt;
Maar wie Ga naar voetnootagedenkt aan Iosephs schaade?
Met harp en luit neemt gy vermaak;
O! dugt Gods toorn, zijn felle wraakl
En ‘t swaar gevoel van d’ongenaade.
3.
Uw minne-zang, waar door de togt
Der wellust in het lichhaam wrogt,
Durft gy vol ydelheid doen hooren;
Maar God mishaagt dat vuil geraas;
Al schoon uw aartigheid den dwaas
Vermaakt, en streelen kan zijn ooren.
4.
Waarom word pen en keel vermoeyt?
Wat plant man ‘t geen van zelfs ligt groeyt?
Het booze hert is tog een akker
Maar uit d’onreine lust opspruit;
Waarom maakt gy door zangs geluidt
De sluimering der ontugt wakker?
5.
‘t Schijn-stigtelijk tooneel-gedigt,
Het kuissche oor en hert ontstigt,
Nog meer ‘t aanschouwen, dat de oogen
Afswérven doet naar d’ydelheid,
En voor de ziel dus netten spreyd,
Daar z’in verwart word en bedroogen.
6.
Wat is tog ‘t steek’lig schimp-geschrift!
Als terging van zijns naastens drift,
Wiens naam men door gedigten lastert,
Wiens eer men zingende vernielt;
Daar deese booze tijd van krielt!
Helaas! wat is ons’ eeuw verbastert?
7.
De helden-zang van hoogen toon
| |
[pagina 233]
| |
Schijnt deftig, dog verdwijnt dat schoon’
Voor die ‘t verstandig wil beseffen;
Een zondig niet, past dat hy vreest,
Wat hoeft men dan zijn trotsen geest
Nog meer tot hoogmoed op te heffen
8.
O ed’le digt kunst! die wel eer
Aan ‘t schrijven bragt der vorsten veêr:
Vermaak van ‘s Hémels Lievelingen!
Uw misbruik word met regt beklaagt,
Wijl daar de digt-lust door vertraagt,
In hen, welks hert Gods lof wil zingen.
|
|