Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Psal. 18. of Psal. 8. Elk vers in tweên verdeelt.1.
Om hoog mijn ziel! en poog een schets te geeven
Van Iesus min, uw liefdens lust en leeven,
Hy vaart om hoog! ag oog hem naar tot dat
Uw hert oprijs ten Hémel by uw schat;
Ag! dat zijn min my met zijn Geest verwaerdig,
Op dat ik tot zijn lof, my vond volvaerdig,
En ik alzoo zijn min bevind, en kenn’,
Mijn tong zy als een vlugge schrijvers penn’.
2.
‘t Hoofd van Gods volk, haar Heil-vorst en beschutter,
Vertoeft niet lang op d’aard’, maar agt haar nutter,
Dat hy Ga naar voetnootaaanvaerd dien hoogsten eeren-staat,
| |
[pagina 162]
| |
Aan Ga naar voetnootbhem belooft. in ‘s Vaders vreede-raadt:
Zijn min verhoedt, dat zy met vleeschlijk hangen
Aan ‘t by-zijn van zijn lichhaam te ontfangen,
Op dat verdwijn’ al wat haar zin verwagt,
Van aardsch vermaak en goederen, of pragt.
3.
Hy Ga naar voetnootcrijst van ‘t hoofd der Iong’ren, daar zy ‘t zaagen,
De wolken maakt hy tot zijn zeegen-waagen,
Zy zien hem naa, tot dat hy ‘t oog ontvlugt,
Schoon ‘t hert thans nog naar ‘s lichhaams by-zijn zugt.
Twee Booden Gods haar worden neêrgezonden,
Zijn liefde doet voor hen zijn volk verkonden,
Dat Hy, die nu opstijgt van ‘t aardsche dal,
Op zulk een wys eens weeder koomen zal.
4.
Hy vaart om hoog, zijn min zal plaats bereiden
Voor hen, die hy ter heerlijkheid zal leiden;
Geheiligt gaat hy in ‘t hoog Heiligdom,
Op dat zijn Volk daar rein en veilig kom,
Geloovig steun’ op zijn rantzoen en beede,
Ga naar voetnootdVrymoedig op dien heil-weg hem naar-treede,
Die d’Opper-Priester zelv’ heeft op gedaan,
En haer laat versch en leevend’ open staan.
5.
Zijn volk en voer (als ‘t lichhaam) nooyt om hoogt,
Ten zy hy ‘t Hoofd voor haar eerst heenen toogt;
Hy die Ga naar voetnootehaar vleesch en been is, in dien stand
Gezet, verstrekt haar vleesch ten zeeker pand,
Dat hy haar, van doe af met hem ten Hémel
Gezét heeft, en haar dooven ‘t aardsch geweemel
Zal voeren, eerst de ziel, vry van gezugt,
Dan ‘t lyf ontwaakt opbeuren in de lucht.
| |
[pagina 163]
| |
6.
‘t Veel struik’len van zijn swakke lieve kind’ren,
Zoud haar vrymoedigheid en vreed’ vermind’ren,
Zijn min hem opbeurt, om voor s Váders throon
De prys zijns bloeds te stellen klaar ten toon,
En op dat Ga naar voetnootflos-geld steeds voor haar te spreeken,
Te eisschen het herstél van hun gebreeken,
Te vord’ren ‘t goed, dat elk van hen ontbeert’,
Te stillen en te vullen haar begeert’.
Ruste.
7.
Hy Ga naar voetnootgtriumpheert! de Hemelen getuigen
Zijn zeegenpraal, Ga naar voetnoothde reine geesten buigen
Zig voor hem, als haar hoofd, demoedig neer,
Ga naar voetnootiEn draagen aan hem op de hoogste eer.
De staat der Kerk, om hoog en laag, wordt heerlijk,
Der boozen toestand word nu naar en deerlijk,
Haar nijd verstrikt, haar toeleg ooverdwarst,
Verstikt van spijt, en op haar tanden knarst.
8.
Hy Ga naar voetnootkvaerd zijn regt aan, om zijn liefdens-straalen
Van Ga naar voetnootlbooven op zijn volk te doen neerdaalen,
Op dat die volheid, die hy haar verworf,
Verhoed’, dat hen geen zondens-smet verdorf;
Op dat zijns ‘s Geestes kragt haar zielen heilig,
En dat zijn troost Ga naar voetnootmvoor slaafsche vrees haar veilig;
En hy dus door zijn Geest die vrye schaar,
Voor zig, tot zijn Ga naar voetnootnverlossings-dag bewaar.
9.
Hy zett zig in zijn Hémel-hooge wooning,
Als magtig Heer en albestuurend Kóning,
| |
[pagina 164]
| |
Ga naar voetnootoTer regter hand van God, die hem een naam
Geeft, booven al der naamen roem en faam;
Dies moeten Eng’len en volmaakte zielen,
Ia mensch en Duivelen, eerbiedig knielen,
Uit vrees en liefde voor zijn hoogen Throon,
Of dugten d’ys’ren staf van deezen Zoon.
10.
Ga naar voetnootp’t Regt oover alle vleesch, uit ‘s Vaders handen
Ontfangt hy; dies Ga naar voetnootqin ‘t midden der vyanden
Zijn scepter swiert; op dat haar list en lagt,
Zijn uitverkooren zeer bemind geslagt,
Aan lyf nog ziel, nooyt weezentlijk beschaadig;
Maar dat zijn trouw haar sterk en beweldaadig,
Al wierden zy Ga naar voetnootrdoor nood en dood gedrukt,
Ga naar voetnootsNooyt word een schaap uit zijne hand ontrukt.
11.
Ga naar voetnoottNa dat dien Vorst ten Hémel is gesteegen,
Blijft nooyt zijn volk in vrees en stryd verleegen;
Hy houd daar ‘t ryk, hoe ‘s vyands toorn ook schuimt,
De weg daar toe blijft altoos opgeruimt:
Haar goed, om hoog, zal hy gewis bewaaren,
By hem als ‘t hoofd zijn leeden t’zaam vergaêren,
Tot dat naa ‘t sukk’len in dit jammerdal,
Hy door zijn Geest haar alles werd’ in al.
12.
Wat moet Gods volk! als hen de liefdens-straalen
Van deezen Gheld in ‘t herte neederdaalen,
Met geest en zang opvaaren naar om hoog!
O! dan raakt al het zien’lijk’ uit het oog,
Het aangenaam, zoet vloeyend, en lieftalig,
Is dan haar tong: hoe lieffelijk en zalig
| |
[pagina 165]
| |
Vindt zig haar ziel! wanneer zy zulks beséft,
En God haar door zijn Geest daar toe ophéft.
|
|