Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Als vooren.1.
O God! uw Kerk in ‘t vrye Neederland,
Gesolt, verdrukt, en op en neer getoogen,
Door woedend’ en lankduurig’ oorelogen,
Nog steeds gerédt is door uw hooge hand.
2.
Maar egter heeft zy oorzaak van geklag,
Haar schoonheid, die wel eer zo heeft geflonkert,
Haar fijne goud, helaas! schijnt gansch verdonkert,
Waar van men eens zoo’n glans afstraalen zag.
| |
[pagina 102]
| |
Het Cieraad van uw volk, de Heiligheid,
Waar door zy zig ‘t gezeegend Zaad vertoonden,
En als een licht by ‘s werelds kind’ren woonden,
Schijnt weg, zy zijn met vlekken ooverspreidt.
4.
Haar quaal breekt door, men kent haar naauwlijks uit
De tijd-belijders, en verstorven leeden,
Men ziet de kragt van haar verdorventheeden
Uitbarsten, en geen weerstand die die stuit.
5.
Hier struikelen uw kind’ren t’onbehoedt,
Door drift van grond geraakt, en voortgedreeven,
Door onbedagt en morrig weederstreeven,
Van ‘t geen uw oppermagt door ‘t schepsel doet.
6.
Daar worden zy door ‘s wêrelds schyn vervoert;
Door eer en goed, of zondige vermaaken,
Daar hun natuur en lust, nog naar kan haaken,
Van ‘t spoor gebragt, bezoetelt en ontroert.
7.
Terwijl een ander liefdeloos verdénkt
Zijn Broeders, om onnoodige verschillen;
Men ziet door twist, onnut den tijd verspillen,
En d’eenigheid des Geestes wordt gekrénkt.
8.
Zy die op Zions muur haar wagt getrouw
Waarneemen, het verval uws volks beklaagen,
Zy smeeken u, het zy uw welbehaagen!
Dat eens uw sterke hand uw Kerk herbouw.
9.
Uw Geest, die op wel eer zo ruim uithoot,
Schijnt weg-geweeken, en uw volk onttoogen,
Dus heeft uw woord ook niet dat sterk vermoogen,
| |
[pagina 103]
| |
Waar uit herleeving van uw kind’ren sproot.
Ruste.
10.
O God! gy die des Ga naar voetnootaGeestes oovervloed
Volmaakt bezit, wilt eens uw volk bedaauwen
Met uwen Geest, dat zy niet meer verflaauwen,
Maar zien herstélt, hun leeven, kragt en moed.
11.
De Leeraars, wilt voorzien met uwe kragt,
Zoo dat uw Geest zig toont in hun te leeven,
Dat voor hun woord den huichelaar moet beeven,
Door hen zy ‘t leedt uw volks met troost verzagt.
12.
Verbreekt den nyd, twist-zugt en eigen eer,
Waar uit verschillende gevoelens groeyen,
Dat liefdeloos verdénken uit wilt roepen,
Uw kind’ren eens-gezint maak, in uw leer.
13.
Vertoon haar, hoe verfoeylyk is haar lust,
Hoe ydel al de wereldsche vermaaken,
Dat zy al wat geen God is, meer verzaaken,
En dat hun ziel in u alleen maar tust.
14.
Leer eens uw volk gedwee zijn in haar stand,
En in al ‘t lijden, dat u mogt behaagen,
Hen toe te schikken, zig zagtmoedig draagen,
Geboogen onder uw Souvraine hand.
15.
Ga naar voetnootbIn ‘t spoor uws regts, werd hunnen voet geleidt,
Om der verspieders wil, hoedt hen voor ‘t hinken,
Op dat zy booven tijd-belijders blinken
In kennis, in geloov’ en heiligheid.
16.
De Ga naar voetnootcHeiligheid, uw heerlijk huis-cieraad,
Omring hen, dat s’ als lichten zig vertoonen,
In ‘t krom verdraayt geslagt, waar in zy woonen,
| |
[pagina 104]
| |
Dat die haar zie, hen kenn’ uit woord en daad.
17.
Op dat den naam uws volks uw naam tot eer,
Mag bloeyen en beként werd Iood en Heiden,
Dat zig ‘t fyn goud mag van het schuim afscheiden,
Dat hun gedrag, die buiten zijn, bekeer.
18.
Kan ‘t met uw raad bestaan, laat Neederland
In vreede zijn, de schuoilplaats uwer Kerken,
Dat Waarheids-ballingen, door haare vlerken,
Zig veilig vinden voor haar ‘s vyands hand.
19.
Die vreede die gy aan het land nog geeft,
Laat in uw gunst nog lang bevéstigt weezen,
Geev’ Ooverheeden die uw naame vreezen,
Waar by uw Neerlands volk in vryheid leeft.
20.
‘t Is waar, haar mis-bedryf en wan-gedrag,
Haar terging en ontelb’re zonden-daaden,
Mogt uwen toorn en wraak op hen doen laaden,
En hen gewaar doen worden slag op slag.
21.
Maar denk, ‘t is Iesus Bruid, zijn volk en erv,
Waar voore hy heeft zijn herts-bloed willen schenken,
Om zijnent wil, wilt haar in gunst gedénken,
Op dat uw straff haar niet naar schuld verderv.
22.
Ged’enk zijn regt, geeft hem ‘t beloofde loon,
Op zijn verdienste, schenk uw volk de vrugten,
Die hy verworf, waar om zy blyven zugten,
Tot zy zig zien volmaakt voor uwen throon.
10 van Herfst-Maant 1715.
Einde van het Eerste Deel. |