Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Psal. 74. of 116.1.
Ag Heer! ‘t herdénken van mijn wangedrag,
Vertoont naa ik genoot zo veel weldaaden,
Kan als een swaaren last zig op my laaden,
Die ‘t hert benaauwt, en port tot naar geklag.
2.
Hoe dieper ik in mijnen boezem grond,
Hoe meer daar mijn grouwelen ontdékken,
Met neiging om my daar van te bevlékken,
Geen quaad hoe groot of ik het zaad daar vond.
3.
Wie zoude al d’afdwaaligngen verstaan?
Wie kent all zijn verborgene gebreeken?
Regtvaerdig bleev uw oordeel, rein uw spreeken,
Indien gy in uw toorn my deedt vergaan.
| |
[pagina 63]
| |
4.
Indien uw gramschap op my needer stort,
En gy uw regt in mijn verdérf wilt toonen,
Ik vind niets in my dat my kan verschoonen,
Mijn hert en mond voor u ten rigter wordt.
5.
Als ik mijn schuld beschouw, mijn geest vertzaagt,
Bevind zig raadeloos, en neergedooken,
Mijn baand’ren zijn verbryselt en verbrooken,
Geen kragt blijft oover, die my onderschraagt.
6.
Ga naar voetnootbIndien ik nogtans u mijn quaal niet meldt,
Mijn zap zoud haast in zoomer-droogte keeren,
De troost en vreugd uws heils bleev ik ontbeeren,
Door moedeloosheid wierd ik neêrgevelt.
7.
Het spijt my, heilig! en genaadig God!
En Váder! dat ik u gaf veel misnoegen,
Het baart in mijn geweeten angstig wroegen,
Dat ik dus overtrad uw hoog gebod.
8.
Maar waar zie ik ge-eindt mijn zielen-quaal?
Gy kont alleen het goede my doen hooren;
Ey! oopent, en neig tot my, uwe ooren;
Op dat uw gunst weer op my neederdaal.
|
|