Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 20]
| |
Wijze: Psal. 19.1.
Terwijl ‘t vermoeyde lijf,
(Door ‘t noodige bedrijf,
Der leeden) haakt na rust,
En naar den slaap verlangt,
Mijn geest met een bevangt,
Een hooger togt en lust;
Het is die rust en vree,
Die God belooven dee,
Van ‘t Canaän hier booven,
Welks voorsmaak wonder zoet,
Hy hier genieten doet,
Die in zijn Zoon gelooven.
2.
Trek ik myn kleed’ren uit,
Mijn ziel met stil geluit,
Ten Hemel opwaarts gaa,
Haar zugt zy God voordraag’,
Of het zijn gunst behaag’,
Dat hy mijn geest ontslaa
Van d’ouden Adams rok;
Ag! dat hy my aftrok
‘t Gewaad en pak der zonden:
Dat my zo meenig nagt
Den slaap brak, en toebragt
Zeer smertelijke wonden.
3.
Als ‘t lichhaam neederligt,
Het geev’ my onderrigt,
Hoe dat het (mooglijk rasch),
Ter tyd by God bepaalt,
| |
[pagina 21]
| |
In ‘t graf des doods neer daalt,
En wordt tot stof en asch.
De slaap die d’oogen sloot
En als ik kom t’ontwaaken,
My dat ten blijk verstrekt,
Dat God mijn lijf verwekt,
Zal eenmaal heerlijk maaken.
|
|