Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Psal. 3.Dat’s weederom een dag,
Die ik ten einde zag,
In Gods lankmoedigheeden,
In veel genooten goed,
Door ‘t lichhaam en ‘t gemoed,
En met ontelb’re reeden,
Van dankbaarheid en lof;
Want hier ontbreekt geen stof,
Ontbrak maar geen vermoogen!
Maar wie was ooyt bequaam,
De glory van zijn naam,
Naar waerde te verhoogen?
2.
Maar maakt die onmagt my
Van mijn verpligting vry?
Of kan die mijn verlangen,
Vermind’ren, om de eer
Van d’allerhoogste Heer,
Te melden met gezangen?
O neen! al wat ik ben,
Ik aan hem schuldig ken,
| |
[pagina 15]
| |
Kon ik hem maar behaagen,
Ook blijft mijn hoogste vreugdt,
En zoetste ziels geneucht,
Zijn deugden te gewaagen.
3.
Wel op! mijn traage geest!
En zijt dan niet bevreest,
God kan ‘t gebrek volmaaken,
Hef maar uw hert om hoog,
Houd zijn genaed in ‘t oog,
Zijn gunst zal u genaaken,
Uw ziels begeerte blust,
En voet vry uwen lust,
In zijnen naam te prijzen,
Hy doe uw hert van d’aardt,
En ‘t zienlijk Hemelwaart,
Al zingende oprijzen.
|
|