De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 3
(1834)–W. Oudshoff– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
[pagina 25]
| |
Valden, berg en dalen Heilig zich, o Vreugd'uw koor Waar het
Zonlicht schiet zijn stralen, Dringt uw koestrende invloed door. Waar het
Zonlicht schiet zijn stralen, Dringt uw koestrende invload door.
Ziet-de Zon daalt langzaam neder; Vrolijk duikt ze in Thetis
| |
[pagina 26]
| |
schoot: Luister voller keert zij weder; Vreugde omstraalt het morgen
rood. Vreugde! schoonst ge-schenk in't le-ven, Wijk-wijk
nim-mer van ons af, Maar blijv' heel ons pad om-
| |
[pagina 27]
| |
ge-ven, Van de wieg tot aan het graf, Van de wieg tot aan het graf.
Eenigen. Vreugde doet de Schepping le-ven. Waar het lente blo empje
bloeit; En waar zachte koeltjes zweven, Als de Zomer hitte gloeit.
| |
[pagina 28]
| |
Anderen. Vreugdewenkt, na ouweêns vlagen, Als de dorpling veldwaarts
snelt, Jong en oud den Sihkel dra-gen, Die de zwa-re halmen
velt -------- Waar na tuur verspreidt haar zegen, Roept de
Vreugde ons toege-niet! Lacht in't schomm' lend riet ons tegen, Murmelt
| |
[pagina 29]
| |
in den stillen vliet murmelt in den stil-len vliet.
Allen. Vreugde! schoonst geschenk in't le-ven, Wijk, wijk
nim-mer van ons af, Maar blijv' heel ons pad om-
| |
[pagina 30]
| |
ge-ven. Van de Wieg tot aan het graf. Van de wieg tot aan het graf
Eenigen. Vreugde strooit in't bar-re we-der, Op den digt besneeuwden
grond, Voeder voor de huis hen meder: klokkend huppelt zij er
| |
[pagina 31]
| |
rond. klok, klok, klok -------
klok, klok, --- Vreugde danst op moeders
ar--men, Als zij't wichtje voedsel biedt, kan nog
's grijsaards brost ver-warmen, Als hij op zijn kleinkind ziet.
| |
[pagina 32]
| |
Allen. Vreugde' schoonst geschenk van't leven. Wijk, wijkmimmer van ons
af, Maar blijf heel ons pad om-ge-ven, Van de
wieg tot aan het graf. Van de wieg tot aan het graf.
Van de wieg tot aan, tot aan het graf.
|
|