De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 3
(1834)–W. Oudshoff– Auteursrechtvrij
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
2.Hij schenkt de bloem haar geuren,
En mengelt hare kleuren
Zoo schoon en rijk door een;
De duizend zegeningen,
Die ons alom omringen,
Schenkt Hij - ja Hij alleen.
| |
3.Ja, wat Natuur moog' telen,
Om ziel en zin te streelen,
Bekoorlijk voor het oog:
't Wordt ons door Hem gegeven,
De bron van licht en leven,
De Vader van omhoog.
| |
4.Die schat van gunstbewijzen,
Doet mijne zangen rijzen,
Als 't morgenrood mij wekt;
Of zouden onze klanken
Niet Hem, den Schepper, danken,
Die weêr ons aanzijn rekt?
| |
5.Ja, Hij, hoe hoog verheven,
Ver boven de aardsche dreven,
Versmaadt die toonen niet:
Wanneer hem kind'ren loven,
Dan klinkt hun zang hier boven
Zoowel als 't Englenlied.
H.M.
|
|