De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 3
(1834)–W. Oudshoff– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
2.De ontelbre flonkerlichten,
Die voor het oog schier zwichten
In 't matelooze wolkgespan,
Zijn zooveel wereldbollen,
Die door het luchtruim rollen,
Naar Gods oneindig liefdrijk plan.
| |
3.Wat toch - wat is onze aarde? -
Hoe nietig, klein van waarde
Bij 't eindloos nooit berekend tal
Van werelden, vol leven,
Wie 't aanzijn werd gegeven
Door God, den Bouwheer van 't Heelal.
| |
4.Wij knielen, God en Vader!
O aller levensader!
Voor U in 't stof aanbiddend neêr.
Bedwelmd ter neergebogen,
Stijgt opwaarts naar den Hoogen
Ons staamlend loflied U ter eer.
| |
5.Gij toch - wien wereldtallen
't Harmonisch loflied schallen,
Hoort ook in gunst ons needrig lied,
Dal we, om Uw naam te prijzen,
Doen opwaarts tot U rijzen;
Neen - Gij versmaadt ons loflied niet.
Mr.
|
|