De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 1
(1834)–W. Oudshoff– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
[pagina 19]
| |
2Eens zeilt hij, ter koopvaart, het zeegat weer uit,
Toen jong nog en weinig bekend,
Als eensklaps een kaper, begeerig naar buit,
Zich opdoet en 't schip naar hem wendt;
Vergeefs poogt de Ruiter zijn aanval te ontvlien,
En voelt zich te zwak om hem weerstand te bien.
| |
3.Daar peinst hij, voor lading en manschap bevreesd,
En slijpt zich het brein op een list,
Gelijk er geen vóór hem bedacht is geweest,
En die ook haar doelwit niet mist:
Men brengt ras eene menigte boter bijeen,
En smeert ze overal langs descheepsboorden heen.
| |
4.Daar komt nu de kaper, begeerig naar buit,
En entert de weerlooze kiel,
Maar geen die er op trad, of gleed onder uit,
Of waggelde tuim'lend en viel:
En - wie er ook naakte, geen buit nam hij meê,
Maar stortte op het vaartuig of ruglings in zee.
| |
5.Nu was onze kaper, hoe sterk, overmand,
De Ruiter ontkwam het gevaar;
Bragt lading en manschap behouden aan land.
Toen juichte de vrolijke schaar:
‘Lang leve de Ruiter, ten kamp steeds bereid;
‘Zoo groot door zijn moed en kloekzinnig beleid!’
|
|