De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 1
(1834)–W. Oudshoff– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
2.Elke dag op 's levens wegen,
Die er praalt,
Wordt bestraalt
Met vernieuwde zegen.
Ja steeds, welk een lot wij smaken,
Blijft Zijn oog,
Van omhoog,
Liefdrijk ons bewaken.
| |
3.Neen, Zijn goedheid kent geen palen,
Wiens gena,
Vroeg en spa,
W' op ons neer zien dalen.
Dat wij dus met hart en zinnen.
Steeds den Heer,
Meer en meer,
Hartelijk beminnen.
v. d. S.
|
|