De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 1
(1834)–W. Oudshoff– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
2.Zeg! wie klopt zoo laat daar buiten? -
Opent, roept men, toeft niet lang,
Wilt de lieve Vreugd niet weren,
Die u uitlokt tot gezang.
La la la, la la la la la la!
| |
3.Vreugde, gij zijl waard te roemen,
Doch verschijnt gij gansch alleen;
Dan bekoort gij slechts de dwazen,
Ga, o ga dan spoedig heen.
Ga ga ga, ga ga ga ga ga ga!
| |
4.'k Ben niet gansch alleen, mijn vrienden!
Vriendschap, steeds mijn gezellin,
Is me ook heden trouw gebleven,
Treedt met mij u woning in.
Ja ja ja, ja ja ja ja ja ja!
| |
5.Zweelt de Vriendschap aan uw zijde;
Die ons tegen 't leed beschut;
Die 't geluk ten top doet stijgen,
Zijt dan welkom in de hut,
Ja ja ja, ja ja ja ja ja ja!
| |
6.Hupplend treden zij nu binnen,
Vreugde en Vriendschap, zonder dwang
Plaatsen in de stulp zich neder,
Onder 't vrolijkst feestgezang.
La la la, la la la la la la!
Naar Kotzebue.
v. d. S.
|
|