| |
| |
| |
Voorrede.
Het onderwijs in het zingen op de lagere scholen, welks veelzijdige nuttigheid onmiskenbaar is, schijnt van lieverlede meer algemeen behartigd te worden. De goede aftrek welke het tweetal stukjes zangoeffeningen, door wijlen den Heer van Dapperen uitgegeven, allerwegen gevonden heeft, strekt hiervan ten duidelijke bewijze; en daar nu de loffelijke Maatschappij tot nut van het Algemeen, door de uitgave eener nieuwe Handleiding bij het onderrigt in de Toon- en Zangkunst, een meer geregeld en eenparig onderwijs heeft willen bevorderen, is er gegronde hoop, dat men van nu voortaan, met nog vaster' en rasscher' tred, op de eenmaal ingeslagene baan zal voorwaarts streven.
Een voornaam vereischte intusschen, - wil men dit doel des te zekerder en spoediger verwezentlijk zien - is, mijns inziens, hierin ge- | |
| |
legen, dat men der lieve jeugd, van tijd tol tijd, nieuwe en voor dezelve geschikte zangstukjes late beoeffenen: want, gelijk in alles, zoo vooral in de Zangkunst, is eene gedurige afwisseling voor kinderen eene volstrekte behoefte. Hiervan overtuigd; voldeed ik gaarne aan het verzoek der Heeren Uitgevers, om iets, gelijksoortig aan het werkje van den bovengenoemden verdienstvollen Overledenen, bij een te brengen. Bekend met en in het bezit zijnde van het voornaamste, dat in dit vak, in de laatste jaren in Duitschland geleverd is, had ik ruime stoffe tot het doen eener keuze. - Met in achtneming van verscheidenheid in maat en beweging, heb ik mij doorgaans tot zulke stukjes bepaald' die aangenaam, en tevens niet te moegelijk zijn; terwijl de Heeren H. Maronier en J. van der Schalk zich wel met het vervaardigen der Gezangen hebben willen belasten, en mede voor de noodige afwisseling der onderwerpen gezorgd hebben.
Ten einde eene geleidelijke orde te volgen, heb ik in dit stukje, behalve uit C naturel, alleen zulke muzijk opgenomen, die een of meerder kruisen aan den sleutel heeft; zijnde het mijn voornemen om, in een tweede stukje van omtrent gelijke grootte, zulke zangstukjes te leveren, welke een of meerder ♭ ten voorzetsel hebben.
Ik erken, dat het keren zingen uit zoo vele
| |
| |
verschillende grondtoonen, en dan nog wel uit meer dan éénen sleutel, naar de wijze zoo als men dit veelal gewoon is, groote moeijelijkheden in zich heeft. Ik heb daarom elders reeds verklaard, hoe wenschelijk hel ware, dat men, bepaaldelijk voor den Zang, alle muzijk uit slechts een' of twee grondtoonen mogt stellen, met aanwijzing eener letter aan het begin van het stuk, uit welken grondtoon men verlangde dat hetzelven zou gezongen worden, die men dan, met behulp eener stemvork, juist zou kunnen aangeven. Dit zou voor den zang geheel voldoende zijn, en het leeren niet weinig verligten; doch daar deze meer vereenvoudigde schrijfwijze der Zangmuzijk wel niet ligtelijk zal ingevoerd worden, zoo is het ook noodig den kinderen in alle voorkomende grondtoonen te oefenen, indien zij niet, - hoe bedreven ook anders - dikwijls verlegen zullen staan. Men ziet echter niet zelden hier hoog tegen op, en het komt mij dus niet ongepast voor, aan te wijzen, hoedanig deze moeijelijkheden het best te overwinnen zijn, en welk eenen weg men als den kortsten en geleidelijksten hebbe in te slaan, o spoedig hierin eene vaardigheid en vastheid te verkrijgen.
De ondervinding heeft mij geleerd, dat, - wil men aan kinderen het zingen leeren, - niets spoediger doet vorderen, dan een begin te maken met eenen tijd lang alleen hun gehoor te oeffenen, en dus, zonder hun iets van muzijk voor
| |
| |
te houden, hen de toonen van den klankladder, ut, re, mi, fa, sol, la, si, ut, op en nederwaarts zoo lang te laten zingen, tot dat hen die geheel eigen geworden zijn. Voorts achtervolge men dit met hen - mede enkel op het gehoor - eenige aangename zangwijzen, op de nooten (ut, re, mi, enz.) zoo lang voor te zingen, tot dat zij die volkomen zuiver hebben aangeleerd. Proefondervindelijk en tot verwondering is het mij menigwerf gebleken, dat kleine kinderen van 4 à 5 jaren, hieraan gewoon geworden zijnde, de eene of andere melodie, die zij hoorden zingen, niet alleen dadelijk nazongen, wat de klanken betrof, maar ook terstond van zelf, aan de toonen den hun eigenen naam wisten ie geven. Wanneer de kinderen hierin geoefend zijn, - en dit vordert geen' langer tijd - heeft men reeds veel gewonnen als men tot een werkelijk muzikaal onderwijs met hen overgaat: de natuurlijke gang van den klankladder is hun dan reeds hebbelijk geworden, en men heeft hen nu slechts met den stand en de benaming der noten bekend te maken. Hierop zingt men met hen naar de muzijk, bepaaldelijk uit éénen grondtoon, C naturel namelijk, en dat wel vooreerst enkel naar de diatonische schaal; daarna met inmenging eeniger chromatique toonen, en late hen als nog de benaming der nooten: ut, re, mi, enz, waaraan zij gewoon geworden zijn, be- | |
| |
houden. Hebben de kinderen hierin tamelijk goede vorderingen gemaakt, dan, doch niet eer der ga men tot eenen andere grondtoon met hen over, b.v. G, welk één ♮ als voorzetsel aan den sleutel heeft, en zoo vervolgens tot andere grondtoonen. Doch hoe nu, bij alle die verschillende grondtoonen met hen te handelen, zonder hen te verwarren maar integendeel hen eene gelijke vlugheid als in den reeds aangeleerden, daarin te doen verkrijgen? Hierbij komt het mij voor een hoofdvereischte te zijn, dat men den nieuwen grondtoon, en de daarmede in verband staande toonen van het akkoord, namelijk 1, 3, 5,8 (bij hen bekend onder de namen ut, mi, sol, ut,) goed doe vertegenwoordigen. Indien zij zich de plaatsing dezer hoofdtoonen vast hebben ingeprent, zalhet hun al zeer ligt vallen aan de overige tusschen gelegene noten den haar eigen' toon te geven. Dit beoefend zijnde, nemen men nu, met geheele verlating van de gewone benaming der noten, tot het leeren van een Zangstukje slechts één willekeurigen klank aan, b.v. la, met welke men de geheele melodie afzingt, alleenlijk bij aanhoudendheid lettende op den stand van den grondtoon en de overige hoofdtoonen. Langs dezen weg, zal, mijns inziens, het zingen uit zoo vele verschillende grondtoonen veel van deszelfs moeijelijkheid verliezen; en men ziet derhalve uit deze leerwïjze, dat het bij het zin- | |
| |
gen er luttel op aankomt hoe de noten genoemd worden, en het bestaande verschil of men elken grondtoon, (uit de groote terts,) hij wijze van transpositie, ut zal noemen, dan of men, door alle grondtoonen heen; de noot denzelf den naam laat behouden, hier minder in aanmerking komt; beide deze leerwijzen worden, naar het mij toeschijnt, door groote zwarigheden gedrukt: het is toch niet te ontkennen, dat het gereede aanleiding tot verwarring geven moet, om noten van verschillende stand op den notenbalk, naarmate zij tot grondtoonen van een zangstuk geworden zijn, altijd den naam ut te geven; de afwisseling is hier te veelvuldig; maar ook bij het
steeds eenerlei benoemen der noten, zonder een, anderen grond te hebben waarop men rust, mist men het vereischte verband en de noodige vastheid om de toonen gemakkelijk en natuurlijk te kunnen tressen. Mijne opgegevene leerwijze gaat hier midden door heen, en ik durf mij vleijen, dat men, bij eene onpartijdige beoordeeling en proesneming, deszelfs gegrondheid en gemak zal erkennen. Ik kan niet inzien, dat het volstrekt behoefte zijn zoude, om het onderwijs, beide in de instrumentale en vocale muzijk in alles op gelijken leest te schoeijen; bij het eerste is het zeker noodzakelijk om aan de noten een' vasten naam te geven: hoe zou men anders de toetsen en snaren der speeltuigen kunnen onderscheiden? maar de mensche- | |
| |
lijke stem, die geene regelmatige toonen kan voortbrengen, tenzij dezelve eerst door de verbeelding voorgesteld worden, behoest eenige meerdere tegemoetkoming dan hij, die een speeltuig behandelt. Zij heeft een' vasten grond of een standpunt noodig, vanwaar zij uitgaat, en waarnaar zij alle de overige toonen regelt, en hieraan zal wel niet beter voldaan kunnen worden, dan door eene voorafgaande intonatie van den grondtoon en het akkoord, gelijk dit dan ook veelal aan geoefende Zangers zelfs, alvorens zij een zangstuk beginnen, tot eene hebbelijkheid geworden is. Tot gemak van hen, welke de hier opgegevene leerwijze gelieven te volgen, heb ik, van alle de grondtoonen waar uit de Gezangen in dit stukje gesteld zijn, op de laatste bladzijde derzelver stand en dien van de toonen van het akkoord aangewezen.
Ik vertrouw, dat deskundigen welke ondervinding hebben, hoezeer het behandelde onderwerp voor velen, in de beoefening der Zangkunst steeds een bijna onoverkomelijke hinderpaal was, mijne uitvoerigheid hieromtrent niet zullen wraken; terwijl ik tevens durf vaststellen, dat niemand mijne welgemeende pogingen tot vereenvoudiging van het aanleeren der edele zangkunst, indien zij eenig nut kunnen stichten; als in tegenspraak met de voorschriften en bedoelingen der Maatschappij tot nut van het Algemeen zal beschouwen.
| |
| |
Daar de ervaring mij geleerd heeft, hoezeer reeds aan kinderen een harmonisch zingen behaagt, heb ik mij hij uitsluiting tot zoodanige Gezangen bepaald; hiervan heb ik echter het meerendeel tweestemmig genomen, als het meest voor den omvang der kinderstemmen berekend. Slechts aan het slot plaatste ik weinige driestemmige stukjes, terwijl in het tweede deeltje - in hetwelk, over het geheel, eene meerdere opklimming zal heerschen - ook eenige vierstemmige stukjes, alsmede een enkel uit de kleine terts zullen voorkomen.
Dat door dit werkje bij de jeugd eenig nut en genoegen moge gesticht worden, is mijn hartelijke wensch.
W. OUDSHOFF.
Rotterdam, 16 Februarij, 1824.
|
|