| |
| |
| |
II. Middag.
Dezelfde kamer. De vrouw gaat, hier en daar wat ordenend, door de kamer. De moeder der vrouw zit in Zondagsche dracht met haar hoed op aan tafel.
Ja, kind-lief, maar nu moet ik toch zachtjes aan gaan. Anders kom ik heelemaal achteraan te zitten. En dan kan ik met mijn slecht gehoor even goed thuis blijven. Daarbij worden de kerken iedere Zondag voller. Maar daarover verwonder ik me in deze tijden niet. (staat op) Dat kan ik me wel begrijpen. Eigenlijk moest ik boos zijn, dat je me weder alleen laat gaan. En dat nog wel zoo kort voor het avondmaal.
(liefdevol)
Maar moeder, hoe lang denkt U wel naar de kerk onderweg te blijven. (lachend) Een vol half uur voor zoo'n klein stukje loopen. Nee, eerst moet U nog een warme kop thee drinken. Eer laat ik U niet heengaan.
Maar kind, als we dan nog zooveel tijd hebben, was het dan niet beter, dat je je nog even gereed maakte en me gezelschap hield. (met een blik naar de klok) Maar dan moet je je toch haasten.
(aarzelend)
Wanneer ik maar wist, hoe laat Hendrik terug wou zijn. (aan het venster) Voor een verre wandeling is het weer te onbestendig. (berustend) Neen, ik zal maar liever thuis blijven
| |
| |
(als tot zich zelve) Want wanneer hij straks terugkomt en hij vindt me niet...
(weer plaats nemend)
En wanneer meneer pas tegen etenstijd thuiskomt en joù voor je Zondag hier weer den ganschen middag alleen laat.
(kort-af)
Altijd nog beter dan ongenoegen.
(ondanks zichzelf haar vorige uitlating vergoelijkend)
De laatste tijd anders is Hendrik veel minder prikkelbaar. En ik zou het dan ook voor hem niet behoeven te laten, wanneer ik thans lust had met U mede te gaan. Maar U weet nu eenmaal hoe we over die dingen denken.
(berispend)
Die dingen! Tot op den huidigen dag heeft een goede preek nog nooit iemand geschaad. Maar wie niet geheel vrijwillig tot Hem komt, die zal Hem ook niet vinden. Zoo staat het geschreven en ik zal dus wel de laatste zijn om ooit iemand te dwingen. Maar daarom kan je me toch wel een eindje wegbrengen. Het is wat winderig, maar het weer is zacht.
Ik heb met verstelwerk nog meer dan genoeg te doen.
Wel ja, maak van den Zondag ook nog maar een werkdag. Alsof je in de week al niet genoeg thuis zat. Vader en ik, we hebben het gisteren nog over jelui gehad. Maar dat doet er nu niet toe. Ik wou alleen maar zeggen, dat de frissche lucht je goed zal doen. (de vrouw oplettender aanziend)
| |
| |
Nee, hoor, dat smalle bleeke gezichtje bevalt me niet.
(gedwongen lachend)
Kijk er het beetje moois maar niet in één keer af. (neemt om het gesprek een andere wending te geven een klein voorwerp van de schoorsteenmantel) Dat heeft hij gisteren voor me medegebracht.
Wel, dat is aardig. Een kristallen hondje. Of is het soms van glas? Maar dat doet er nu niet toe. Ja, dat zal iedereen hem moeten nageven. Zooals die man voor zijn huishouden is. Kijk, daarin was je vader nou weer heel anders. Wat die niet altijd voor zijn eigen noodig had. Voor zijn kegelavond, voor zijn kaart-club, voor zijn extraatjes. (lacht) Hij liet violen zorgen. (zelf-voldaan) Ja, wanneer ik er niet altijd zoo achterheen gezeten had...
(geringschattend)
Dan had hij ons allemaal misschien nog tot de bedelstaf gebracht.
(met een afkeurend gebaar)
Maar kind...
(overhoorend)
In zaken is dat alles ook zoo heel anders. Daarin kan een vrouw den man terzijde staan. (levendig) Ik herinner me nog hoe vader soms weken lang op reis was en U dan de leiding van de winkel had. Voor ons kinderen was dat immer een heerlijke tijd. We misten vader niet. Maar als hij dan terugkwam en er tusschen U beiden afgerekend werd. En er dan bleek hoe de winkel weer vooruitgegaan was. Dan sloeg hij
| |
| |
U op de schouder en was zoo aardig, dat we hem nauwelijks herkenden. (weemoedig) En 's avonds waren we allemaal vroolijk bij elkander.
(getroffen)
Dat je dat alles nog zoo onthouden hebt. Hoe lang is het al geleden sinds we een winkel hielden. (zich bezinnend) Wel, je was nog geen tien jaar. (zucht) Zooals die tijd voorbijgaat.
U beiden kan anders de tijd niet lang gevallen zijn. (aan tafel plaats nemend) Misschien zou het voor Hendrik en mij ook beter zijn geweest, wanneer er in ons huwelijk wat meer afwisseling voorgekomen was. Wanneer hij ook eens voor het een of ander op reis had moeten gaan, of...
Kind, verlang daar maar niet naar. Ja, dat zou iets voor jou geweest zijn! Je mannetje zoo heinde en ver en jij hier dagen lang alleen. (lacht) Nee, dan kent je moeder je beter.
Maar vader schreef toch altijd geregeld.
(spottend)
Wel zeker, iedere dag twee brieven van zes kantjes. Maar toen hij eenmaal goed en wel thuis was, moest hij ze me toch nog eens extra voorlezen, want ik had amper tijd gehad om ze open te maken.
(begrijpend)
Maar was U dan niet (korte aarzeling) jaloersch, wanneer vader zoo lang onderweg bleef, zonder iets van zich te laten hooren?
Nou, nou, zoo erg was het nou ook weer niet. Hij schreef natuurlijk wel. En met jaloerschheid heb ik me nooit ingelaten. Daar had ik dan
| |
| |
ook je vader niet mee aan boord moeten komen.
(hard)
Nee, natuurlijk niet, maar dat zal vader toch niet verhinderd hebben, zoo ver van U vandaan, het met de huwelijkstrouw niet al te nauw te nemen.
(verwonderd)
Maar Berta, hoe durf je zoo over je vader spreken. (afkeurend) Ik herken me eigen kind niet meer. Hoe komt ze nou op zulke gedachten. (lacht) Nee, hoor eens, dat zijn dingen, waarmede ik me in de dertig jaren van mijn huwelijk wel het allerminst het hoofd gebroken heb.
Maar vader was toch wel degelijk jaloersch!
Dat kon hij dan ook rustig wezen. En nu je er zelf over bent begonnen, wil ik je ook wel zeggen, dat het van een man nog heel iets anders is, dan wanneer een vrouw jaloersch wordt. Een vrouw mag niet achterdochtig zijn. Daarmede kan ze niets dan onheil stichten, zelfs al had ze ook geen man, waarvoor ik mijn hand in het vuur zou willen steken, dat hij zich in zijn huwelijk nooit vergat.
(gelaten)
Spreekt U over vader?
(overhoorend)
Ik zal de laatste zijn om niet te zeggen, dat ik een hartelijker schoonzoon had kunnen krijgen. Maar dat doet er nu niet toe. En men hoort er ook tegenwoordig meer van. De mannen trouwen heden ten dage laat of heelemaal niet. En, vooral als dan de eigen ouders er niet meer zijn, dan valt het moeilijk nog eens opnieuw met vader en moeder zeggen te beginnen. Ik kan me
| |
| |
dat wel begrijpen. (als voor zich zelf) Hoe vreemd het ook schijnt. Maar van hèm had ik het geen oogenblik anders verwacht. Maar om daar nog eens op terug te komen. In ieder huwelijk is iets, maar om achterdochtig te zijn, bestaat er voor jou heelemaal geen aanleiding. Verlaat je daarin rustig op je moeder.
(kort)
Ik heb het verleerd jaloersch te wezen.
Wel het doet me plezier, dat uit je eigen mond te hooren. Want het is een leelijke karakter-trek. En wat dat betreft, wil je wel gelooven (lacht) hoewel het eigenlijk dwaasheid is daar na zooveel jaren op terug te komen, dat ik in dat opzicht over je man heel anders denk dan over je vader.
(maakt een afwijzend gebaar).
Nee, begrijp me nou niet verkeerd. Ik bedoel maar, wanneer ik er thans na zooveel tijd weer aan terug denk - trouwens je bent thans zelf getrouwd en waarom zou ik er dus niet over spreken - (verlegen) hoe zal ik me uitdrukken. Nou voor je vader had ik in die dagen toch mijn hand niet altijd in het vuur durven te steken. (vergoelijkend) Maar ik vroeg niets en hij vertelde me niets en wanneer ik soms wel eens het mijne dacht, wel, dan geloofde ik het ten slotte zelf toch niet, en dan was er op die manier weer niets gebeurd. Ik bedoel maar, dat er in ieder huwelijk wel eens het een of ander voorkomt. Maar kindlief, zou je me dat oogenblik nog niet even wat voorspelen?
| |
| |
(verschrikt)
Pianospelen. (staat op) Wees niet boos lieve moeder, dat ik daar vandaag niet voor in de stemming ben. (blikt de kamer rond) Misschien ligt het ook wel aan het sombere weer. (huivert, gaat dan bij de moeder zitten, wier hand zij tusschen de haren neemt) En hoe zou U het nou vinden, wanneer ik me nog even aankleedde om met U mede te gaan.
(lacht)
Ze is toch nog in niets veranderd. Weet je dan nog altijd zelf niet wat je eigenlijk wil? Maar goed. Ik kan dan onderwijl hier thee drinken.
Ja moeder. En lieve moeder (kinderlijk-overredend) en wanneer ik straks dan met U meekom, dan mag ik ook bij U en vader blijven en behoef ik hier niet meer terug te keeren.
(argeloos)
Wel dàt treft al bijzonder goed. Ik ben vanavond ook maar alleen. (zich bezinnend) Maar heeft hij dan soms iets gezegd, dat hij niet thuis kwam eten?
(eigenzinnig aanhoudend)
En wanneer het voor vader te laat mocht worden om me nog naar huis te brengen, dan hindert het ook niet. Waarom zou ik dan niet in mijn oude kamertje blijven slapen? Niet waar, lieve moeder (na een angstigen blik door de kamer, kinderlijk-vleiend) want hier behoef ik niet meer te blijven en wanneer U maar met vader spreken wil, dan wordt het weer alles tusschen ons als vroeger.
(ontsteld, half-begrijpend)
Maar kind...
| |
| |
(zich niet meer beheerschend, knielt aan de schoot der moeder terneer)
Moeder! o, zeg toch enkel maar, dat ik Uw kind nog ben (gebroken) enkel Uw kind... Uw kind...
(tracht in een onbeholpen omhelzing de vrouw op te heffen).
(haar aangezicht nog verbergend)
Och laat me toch, laat me zoo nog even tot mezelve komen. (kleine pauze) Het gaat al voorbij. (rustiger) Het donker doet me zoo goed, zoo goed (haar gelaat tot de moeder oprichtend) alsof ik nimmer van U weg geweest was.
(verward)
Dat ben je ook niet. Dat ben je dan ook niet. (getroffen) Je bent me altijd de liefste geweest. (de vrouw omarmend) En verlaat je maar als altijd op je moeder, dan komt al het andere van zelf weer in orde. Is het zoo nou goed? (terwijl de vrouw zich licht beschaamd losmaakt en opstaat) Ja, zoo is het goed.
(uiterlijk geheel gekalmeerd)
Ik heb het alles alleen gedragen, zonder er tegen iemand over te klagen. Maar het gaat niet langer. Ik laat me van hem scheiden.
(verslagen de kamer rondblikkend)
Kind, kind, doe toch geen onberaden stap.
(aan tafel plaatsnemend)
Had U verwacht, dat het anders loopen zou?
(zich door de zelf-beheersching der vrouw herstellend)
Ik heb het je altijd afgeraden.
| |
| |
Ik heb mijn zin gedaan. Ik heb het doorgevochten en heb leergeld betaald. Maar thans geen dag meer. (hard) Zeg moeder, heb ik het verdiend met het gemeenste, met het allerlaagste gelijk gesteld te worden?
Ik weet, dat hij me niet zoo van moeder thuis gekregen heeft. U zelf weet het. Maar heb ik ooit op een huwelijk aangedrongen? Ik verdiende mijn eigen brood. Maar toen hij het wilde, ofschoon hij alles wist (onzeker) en terwijl ik van hem hield...
Je houdt nog van hem, maar het is je jalouzie. En wanneer er maar een kind was, dan zou je je het wel tweemaal overleggen.
(bevreemd)
Een kind. (minder hard) Ik heb er dikwijls naar verlangd. Vooral in den beginne, toen hij niemand wilde zien en ook niet duldde, dat er van mijn kant iemand hier kwam. Toen verlangde ik er nog naar. Hoe had ik ook anders zijn krenkende geringschatting en vooral die verschrikkelijke eenzaamheid kunnen verdragen, waar wij het thuis toch altijd zoo gezellig hadden. Soms meende ik er in mijn troostelooze afzondering een recht op te hebben. Ik kon, ik kòn niet gelooven, dat een huwelijk zoo kil en weinig eigen wezen zou. En toen hoopte ik ook nog, dat een kind van ons van zelf weer toenadering tusschen ons beiden brengen moest. Maar wanneer er dan soms een aanduiding voor was, dan ver-
| |
| |
wenschte hij het reeds, nog voor het geboren was.
(rustig)
Ja, ja, maar laat er eerst maar zoo wat zijn. Zoo praten er meer. En wanneer het dàt is, dan kan ik je wel zeggen, dat je verkeerd doet hem naar zijn woorden te beoordeelen. Tenminste wat zulke uitlatingen betreft. (zich onderbrekend) Het is wel vreemd, maar soms geloof ik, dat ik hem beter ken dan jij. Hoewel ik me toch ook niet op zijn hartelijkheid beroemen kan. Gekheid. We zijn vanavond genoegelijk bij elkaar en morgen kom je weer op andere gedachten. (vermanend) Kind, in ieder huwelijk is iets en zoo'n bond wordt niet gesloten om hem lichtvaardig te verbreken. (bemoedigend) Wel jelui beginnen pas. Wat zijn die paar jaar tegen de dertig, waarin ik met je vader lief en leed gedeeld heb.
(ijverend)
Nee, als het dat is. (lacht) Late haver komt ook op.
We zijn alleen gebleven. En moeder, het is goed. Voor een kind is hier geen plaats meer. (in uiterste bevreemding) Voor een kind. Dat opgroeien en zich in deze omgeving aan het leven toevertrouwen zou.
(driftig)
In deze omgeving! Nee, Berta, maar nou begin ik toch te gelooven, dat de schuld niet heelemaal aan hem alleen ligt. Wie van de andere kinderen heeft het zooals jij hier? (blikt ingenomen de kamer rond) Deze omgeving! (er wordt geklopt) .
| |
| |
(brengt het thee-servies binnen)
Goede middag, mevrouw Leenders.
Dag Anna. Wel hoe gaat het. Maar dat behoef ik niet te vragen. (monstert met welgevallen het netjes Zondagsch-zwart gekleede meisje) .
(terwijl zij het theegoed op tafel plaatst)
O, dank u mevrouw, heel goed. En u mevrouw? (D. af. Kleine pauze) .
(met nadruk, het voorgaande als tesamen vattend)
Ja, ja...
(er op ingaand)
Dus moeder... (staat op) Een oogenblik maar en ik ben weer bij U. (slaat den voorhang uiteen en begeeft zich na een korte aarzeling in het neven-vertrek) .
(schenkt zich thee in, dan met een blik naar de klok)
Zeg, Berta, wil je me dan nog wegbrengen.
Waarom maak je je dan niet gereed?
(niet hoorend)
Wat doe je?
Wat ik gezegd heb. Ik schrijf het hem nog met een paar woorden. (luider) Ik schrijf nog even een paar woorden.
Schrijven? Maak liever wat voort. Het wordt mijn tijd.
(met een briefje in omslag in de hand in de kamer terugtredend, als tot zich zelve)
Ook zonder
| |
| |
adres zal hij wel begrijpen, dat het voor hem bestemd is. (bevreemd) En wat had ik er ook op moeten schrijven? (het briefje beschouwend) Meer was niet noodig. Het zal hem welkom zijn, dat ik eindelijk voor hem plaats maak. (met een blik naar de klok) Hij zal nu wel niet meer voor het avond-eten terugkomen. (onwrikbaar in zich zelf gekeerd, de aanwezigheid der moeder, die moeizaam tracht toe te hooren, geheel vergeten) Het beste is misschien, dat ik het aan Anna geef. Die behoeft nog niets te weten al zal ze het wel begrijpen. (wil kort besloten de kamer verlaten) .
(verschrikt begrijpend)
Berta, kind, waar denk je aan...
(zich ontsteld omwendend)
Moeder?! (tot de omgeving komend) O moeder, wat hebt u me een schrik aangejaagd.
(nog half in scherts)
Dat komt ervan wanneer kinderen hun eigen zin willen doordrijven. Dan zijn ze bang van hun ouders, die het beste met ze voor hebben. (zich weer bezinnend) . Maar goede hemel, kindlief... (opstaand, verward) Maar... maar hoe is dat nou mogelijk. (onbeholpen de kamer rondblikkend) Haar mooie huis en een goede man zou ze zoo maar in de steek willen laten. En waarvoor. Waarvoor om hemelsnaam! (vertwijfeld) Maar begrijp je dan zelf niet, dat het onmogelijk is!
(overredend)
Nee moeder. Lieve moeder, wees nou kalm. U ziet toch dat ik zelf ook rustig ben.
| |
| |
Maar tracht me niet meer van mijn besluit terug te brengen. En wees niet hard tegen me. O, wees niet hard (zich met moeite beheerschend) nu ik zoo ongelukkig ben en niets meer over heb dan U alleen.
(onzeker)
Ja Berta-kind, maar dan moet je ook met je moeder willen spreken. Dan komt alles weer in orde. (halsstarrig) Want dàt, dat gaat toch niet. Dat je hier vandaag zonder een woord van afscheid weg zou loopen. Nee, daar leen ik mijn hand niet toe. Dan ken je je moeder nog niet.
(dof)
Ik heb het hem geschreven.
(verachtelijk)
Geschreven! (triumfeerend) Daar heb je het. Wel zeker. Alsof zoo iets met een briefje kon worden afgedaan! Wel goede hemel. Maar waar komt het van? Het komt van jelui leven. Waar komt het anders van? Vader en ik, we hebben het er samen vaak genoeg over gehad en al zijn we dan maar gewone menschen, we hebben toch even goed ons oordeel. Het is een leven zonder god of gebod. En wanneer er dan tenminste nog wat tegenover stond. Maar nee. Die paar concerten en af en toe naar de comedie. Zeg het zelf, wat hebben jelui verder? Wel, het is om bang te worden.
(als verveeld)
Ja, moeder, maar daarin heb ik me van den beginne af naar zijn wil gevoegd. Dat weet U zelf het beste en ook hoe graag ik van mijn kant het alles anders ingericht had.
| |
| |
Maar dat is het dan ook niet.
(bemoedigend)
Goed. Goed. Daaraan heb je dus geen schuld en dat zeg ik dan ook niet. Ik wil maar zeggen, dat jelui, even goed als wij, inzien, dat het zoo niet langer gaan kan en jelui het anders aan moeten pakken. En dat is best. Waarom ook niet? In zoo'n jong huwelijk als van jelui laat zich dat alles nog gelukkig vinden. Maar het is ten slotte een zaak tusschen man en vrouw, al ben ik er blij om, dat je je moeder in het vertrouwen neemt. Wie zou je ook anders? Maar luister dan ook naar haar en doe geen onberaden stap en wacht nog een paar dagen voor je met hem spreekt. Want je bent nu allebei overspannen, maar jij toch wel het meeste, dat heb ik zoo even wel gemerkt. Kom, wees verstandig, luister naar je moeder, en verscheur het.
(hard)
Neen moeder, en U doet verkeerd met me nog van mijn besluit te willen afhouden. Ik handel niet lichtvaardig. O, geloof me toch en breng me niet weer met me zelf in twijfel. Zoo even nog heb ik het zoo duidelijk gevoeld en was ook rustig, omdat ik met U mede mocht gaan. (eenvoudig) U heeft het toch zelf goedgevonden, (angstig) Want hier kan ik niet meer blijven. Hier moet ik weg. Ik moèt, omdat er anders iets afschuwelijks gebeurt!
Kind, kind, hoe zal ik dat begrijpen.
(dreigend)
Vraag dan ook niet verder. (de
| |
| |
moeder naderend, weer kinderlijk) En niet waar, lieve moeder, nu gaan we hier ook samen weg. (rustig) U kan het niet zwaar vallen. U heeft zich hier wel nimmer thuis gevoeld. (het briefje verfrommelend) Ook zonder dat zal hij me niet meer missen. Ik heb van morgen alles met hem besproken.
(weer gezeten)
Gesproken! Maar wat kan er dan gebeurd zijn? Want daarvan heb je me nog niets gezegd. (instinctief) Is er een andere vrouw? En wil hij zich daarom van je laten scheiden? En jij zou voor die vreemde het hazenpad willen kiezen. Nee, kindlief, daarvoor leen ik mijn hand toch niet. Dan ken je je moeder slecht. (beslist) Maar ik geloof het niet.
Er is geen andere vrouw en hij wil niet van me scheiden. We moeten verder leven, zooals we het gedaan hebben.
(triumfeerend)
Daar heb je het al! Heb ik het niet gezegd. Het zijn enkel hersenschimmen. Het is een modern huwelijk. Maar laat er maar eerst een kind zijn. En er moet er niet één zijn, er kunnen er drie en meer komen. En hoor eens Berta, wanneer het om het geld is. Wanneer het dàt is, want daaraan heb ik ook al dikwijls gedacht, dat het hem misschien zwaar valt alles van zijn klein tractement te moeten bestrijden, dan zijn daar wegen voor. We zijn maar oude menschen en er is meer, dan we
| |
| |
ooit zullen opmaken. Wat kan ik verder zeggen:
(gelaten)
Er was een tijd, toen ik nog dacht, dat we met geld te helpen waren. Vooral in den beginne, toen hij me dagelijks liet voelen hoe ik in alles van hem afhankelijk was. (vergoelijkend) Maar het was dan ook wel een harde overgang voor hem. Ik zelf had nooit gedacht, dat we zoo zuinig hadden moeten zijn. Maar heb ik toen niet aangeboden om weer in betrekking te gaan? Hij duldde het niet. Maar wat praat ik. U weet het alles even goed als ik.
Daarvan heb ik nooit gehoord. Of vergis ik me. Wel weet ik, dat je een of twee keer bij me was, toen hij de hand naar je uitgestoken had. Dat was een leelijk ding. Toen geloofde ik dan ook niet, dat jelui bij elkander zouden blijven. Maar dat was in dien allereersten tijd. (bezorgd opblikkend) Ik moet toch niet hooren, dat er weer zòò iets voorgevallen is.
(licht beschaamd)
Zoo iets is nooit meer voorgekomen. Hij heeft zich later altijd weten te beheerschen. Misschien ook wel omdat hij wist, dat het U ter oore moest komen. Daarom hield hij zich in. En al was het dan ook niet voor mij, zoo gaf hij zich, vooral den laatsten tijd, wezenlijk moeite minder brutaal en beleedigend te zijn. Want hij weet, dat ik voor U geen geheimen heb.
Waarom maak je dan thans een moordkuil van je hart? Maar je hebt me niets te verber-
| |
| |
gen. En je weet zelf niet wat voor onheil je wilt stichten. Er is geen andere vrouw. Hij wil je niet laten. Je geeft zelf toe, dat hij zich verbetert. Maar dan moet jij òòk verstandig zijn. Kind, luister naar je moeder! (met overtuiging) Jelui passen bij elkaar. (vertwijfeld) Is het geen zonde en jammer, dat twee zulke menschen om een niets en nogmaals niets met geweld uit elkander gedreven worden!
(maakt bij dit argument een gebaar van bevreemding).
(bedrijvig)
En wil ìk je nou eens wat zeggen. Het is de comedie, waarmede jelui allebei zooveel ophebben. Hèm wil ik niet te na komen. Hij is gestudeerd. Maar voor jou is het verkeerd. Wel zeker, alsof dat zòò maar ging, een briefje achter te laten en daarmede een heel huwelijk te schande maken. (verachtelijk) Ja, op het tooneel, daar gaan ze in en uit en is het met een paar woorden ook heel vlug afgedaan. Maar dat is het leven niet. Dat is het werkelijke leven niet. (veelzeggend opblikkend) Goede hemel, wanneer ik nog aan je tante Daatje denk, hoe die haar man tot het laatste toe verpleegde, terwijl hij toch met een schandelijke ziekte bedlegerig werd.
(vergoelijkend)
Nee, ik wou alleen maar zeggen, dat er nu eenmaal dingen zijn, die doorgevochten moeten worden en dat die in een huwelijk
| |
| |
meestal achter de schermen blijven. En dat is maar goed ook. Het gaat ten slotte tusschen man en vrouw. Ik zal me dan ook wel wachten tegen een van jelui partij te kiezen. Maar daarom mag je niet vergeten dat je nog een moeder hebt. Want ik kan me best begrijpen, wanneer er werkelijk iets van belang gebeurd mocht zijn - maar ik geloof het niet - dat je je erover schaamt en je oogen rood huilt. Maar je bent nog onervaren en wat je thans zoo erg van streek maakt, is in mijn oude oogen misschien iets dood-gewoons. (verruimd) Was het vroeger soms anders, wanneer je als kind wat te verbergen had? (lacht) Een appel opgepeuzeld, die ze bewaren moest. Een stuk speelgoed gebroken. Nee hoor eens, nu zou ik toch bijna vragen of je moeder je niet meer dezelfde was. Voor haar behoef je van je hart nog lang geen moordkuil te maken.
(na een korte aarzeling)
Er is niets gebeurd en ik heb U dan ook niets te verzwijgen.
(bevrijd)
Dat was het dan ook alleen maar wat we woue weten. (opstaand) Maar het is intusschen meer dan tijd geworden. Wel, dat is een pak van me hart. Nou kan ik met een gerust geweten voor jelui bidden. Zoo komt alles weer vanzelf in orde. (zelf-voldaan) Ja, wanneer men nog zoo iemand heeft, waarmee men vrijuit spreken kan. (overredend). En nou is ze ook zelf weer verstandig en luistert naar haar moeder. Nou, blijft ze kalmpjes
| |
| |
hier en houdt een oogje op het middageten en speelt nog wat piano. Dan komt haar mannetje thuis en is alles weer vergeten. Niet waar, kindlief? Kom, Berta, ik moet me haasten. (kust de vrouw) en na den eten, wanneer je alleen mocht blijven, je weet me thuis te vinden.
(verward)
Maar ik zou toch met u meegaan. (dwingend) Ik laat U niet alleen gaan. (zachter) O, geloof me, moeder, geloof me toch, al kan ik het niet zeggen, al... al weet ik zelf niet waarom, maar moeder, (vleiend) lieve moeder, ik ben zoo bang. O, ik bezweer het U, U mág me thans niet meer alleen laten (ontzet) want er moet iets verschrikkelijks gebeuren, wanneer ik hem nog eenmaal zou ontmoeten. (de moeder bij de hand vatten) Kom, moeder, kom...
(zacht afwerend)
Kind, kind, hoe zal ik dat begrijpen, na je eigen woorden van zoo even. Je weet zelf niet meer wat je zegt. Je bent vreeselijk overspannen. Nee, wees niet bang, dat ik je zoo aan je lot zou overlaten. Ik zou in de kerk toch geen rust meer hebben. Want je bent ziek. Misschien erger dan je denkt. En je moet gaan liggen. Je moet wat gaan liggen en ik blijf hier bij je tot je man terugkomt. Goede hemel, wat een Zondag.
En wanneer ik U nu zeg, dat ik hem niet meer terug wil zien. Verstaat U me. En dat U hier kan blijven, wanneer U zijn partij kiest. Maar dat ik dan ook zonder U mijn weg zal vinden Weet ik
| |
| |
dan soms nòg niet wat ik zelf wil. O, was maar liever weg gebleven!
(maakt een afkeurend gebaar).
(niet achtend)
Dan had ik mijn besluit thans reeds ten uitvoer gebracht. Dan was ik hier weg geweest. (bevreemd) Dan was ik hier eindelijk weg geweest en had U me ook zoo niet aan mezelf durven over te laten. (onderbrekend) Neen, dan had ik het niet gevoeld, hoe hij zich tusschen U en mij heeft ingedrongen, hoe het hem reeds is gelukt ons voor immer van elkander te vervreemden.
Berta! (er wordt geklopt).
(steekt, zich verontschuldigend, haar hoofd binnen de kamer)
Ik had beloofd te waarschuwen, wanneer het mevrouw haar tijd was. (gedempt) En meneer is thuis gekomen. Hij is daar net teruggekomen. (D. af; terwijl de vrouw zich tracht te herstellen en de moeder het vertrek begint te verlaten, treedt de man naar binnen).
(blijkbaar in de beste stemming)
Wel, goede middag, mevrouw Leenders. (tot de vrouw) Dag Berta. (tot de moeder) Wel, dat doet me dan toch plezier, dat U zich eindelijk ook weer eens vertoont. En hoe maakt U het. Maar dat behoef ik niet te vragen. Nee, nee, nou niet in eens zoo haastig. Kom gaat U toch weer zitten. (zelf plaats nemend) En hoe gaat het meneer Leenders?
(gevleid, half verlegen plaats nemend)
O, dank U, meneer Hendrik, we hebben niet te klagen. De
| |
| |
gezondheid is de hoofdzaak. En mijn man, die laat U groeten. (lacht) Die is nog altijd de oude. En ik, ik ben maar even over komen wippen. (opstaand) Ik ben namelijk naar de kerk onderweg. (met een blik naar de klok) En het is intusschen weer mijn tijd geworden. Want wanneer ik achteraan kom te zitten, dan kan ik met mijn slecht gehoor even goed thuis blijven.
(eveneens opstaand, verruimd)
Ja, ja, dat kan ik me begrijpen.
(vergenoegd, tot de vrouw)
Dus kindlief, je weet wat we hebben afgesproken. (tot den man) Het is maar, wanneer Berta van avond toch niets anders had. Dan zou ze misschien van avond bij ons komen. Ze was zoo lang al niet meer thuis.
(kort-afwijzend)
O, nee. (tot de vrouw) Hoe vindt je het, Berta, nou krijgen we van avond toch nog bezoek. Die meneer van vanmiddag. Of hij komt eten is nog niet zeker. Maar hij heeft beloofd in elk geval even op te loopen.
(kust de vrouw)
Dus je hoort het. En anders (met nadruk) lief kind, je weet ons huis te vinden.
(getroffen)
Moeder! (omhelst de moeder) .
(den man de hand reikend)
Meneer Hendrik, het was me een genoegen. (de drie personen verlaten het vertrek. Kleine pauze, waarna de man en kort daarop de vrouw in de kamer terugkeert) .
(heeft aan tafel plaats genomen, de vrouw blijft
| |
| |
schuin tegenover hem staan)
Zie zoo. Dat kan een genoegelijke avond worden. Zoo'n vroolijke oude baas als dàt is. Maar je zult er zelf over oordeelen. Ja, Berta, en weet je wat ik òòk van hem gehoord heb. Maar laat dat een verrassing blijven. Het betreft mijn werk, zooveel kan ik je wel verraden. (verruimd) Er schijnen dan toch eindelijk betere tijden aan te breken. (dan gemelijk door de geringe belangstelling der vrouw) Maar jou schijnt dat allemaal onverschillig te zijn.
(opgeschrikt)
Wat is er dan. (zich herstellend) Maar natuurlijk verheug ik me. Let er alleen niet op, wanneer ik wat afwezig ben. (plaats nemend) Het is... (kort-besloten) Ik moet in alle kalmte een paar woorden met je spreken.
(dreigend overeind komend)
Is er gekletst?!
(kort)
Laat mijn moeder er buiten. Het gaat tusschen ons beiden. Want ze heeft me nog van mijn besluit willen afhouden. Nee, val me niet in de rede. Het is voor later goed. Dat je later geen verkeerd oordeel over haar hebt. Ze weet van niets en heeft met mijn voornemen niets uit te staan. Ze spreekt alleen maar goed van je. Hoe kan het ook anders. Maar (na een korte aarzeling) je zult me van avond bij dien meneer wel willen verontschuldigen, wanneer ik er niet bij ben.
(geringschattend)
Waar praat je van? En heb ik niet gezegd, dat het nog verre van zeker is, of hij komt. (met een blik naar de klok) Ten eten
| |
| |
komt hij stellig al niet meer. (kort-af) Eerst wordt er gegeten en wat je dan van avond nog wil doen, dat moet je zelf weten. Je hebt je vrijheid.
(opstaand, eenvoudig)
Dring er dan ook niet op aan, dat we hier nog samen eten.
(begrijpend, zeer woest)
Wat?!
(een schrede terug doend)
Nee, ik smeek je, blijf nou kalm. Maar ik heb mijn besluit gevat. En je moet, je mòet het begrijpen, wanneer ik je zeg, dat ik hier niet langer blijven kan.
(zich met de grootste moeite beheerschend, doet een schrede naar de vrouw, die hem met een stap achterwaarts in de richting van het nevenvertrek ontwijkt)
En wanneer ik dat nu niet begrijpen wìl. Heb je me dan van morgen niet verstaan. Maar ik begrijp het. (uiterlijk geheel kalm) Je hebt nagedacht en je besluit gevat. En nu wil je een verdoemelijke dwaasheid doen. Maar voor dat je daartoe overgaat, hoor dan, dat ook je man heeft nagedacht. (kleinlijk overredend) Ik heb ingezien, dat het zoo niet langer gaan kan. Dat hier weer menschen moeten komen, van jouw kant zoo goed als van de mijne. Waarom zou je moeder ons voortaan niet wat meer bezoeken. Je zegt zelf, dat ze me wel lijden kan. Ik heb groote achting voor je moeder.
(niet achtend)
Tracht me niet meer van mijn voornemen af te brengen. (verachtelijk) Wanneer me iets in mijn besluit had kunnen versterken, dan
| |
| |
was het wel toen je zoo even met me moeder sprak. Foei, het deed me meer dan pijn. Zoo vreemd zal een man met de moeder zijner vrouw blijven. Wanneer ik het nooit geweten had, dan moest ik het zoo even wel bemerken, dat je niet van me houdt. En nu, nu het alles te laat is, nu je me van moeder hebt vervreemd en ik niet weet waar ik henen zal, (lacht pijnlijk) nu zou jìj nog eens opnieuw willen beginnen.
(uitdagend)
Nog meer? Vooruit dan maar. Zeg het maar gerust!
(een schrede terug wijkend)
Niets meer, dan dat ik hier van daag voor het laatst geweest ben. Dat voel ik zoo zeker, alsof (bevreemd) ik er zel niets mede had uit te staan. (zich bezinnend) Heb jij het niet gewild. (heftig) Heb je me er zelf niet toe gedwongen. Hoe durf je het me thans nog te verbieden. (verward) Maar ik heb het je geschreven. (aan haar taschje frommelend) Waar is, waar is het briefje.
(op de vrouw toespringend)
En al had je het laten drukken. Al rukte je al de ramen open en schreeuwde het over straat, dat je van me weg wil loopen. Het gebeurt niet. (razend) Het gebeurt niet en je zal hier, hier, hier, blijven.
(wil in het nevenvertrek vluchten).
(haar in den doorgang den weg versperrend, heesch van ingehouden woede)
En nou! (vat de vrouw onverhoeds aan de polsen) Nou wil ik dat
| |
| |
je me zoent... Wat? Wie ben ik? (de vrouw tracht zich los te maken) Nee, niet eerder, dan dat je me bij mijn voornaam hebt genoemd. (het gelukt de vrouw te ontkomen, de man volgt haar in het nevenvertrek) .
(met korte onderbrekingen, bezig de vrouw te overweldigen)
Berta, noem me bij mijn voornaam. Ik wil het, hoor je me dan niet! (kleine pauze) .
(in doodsangst uit het nevenvertrek om hulp krijschend)
Anna! Anna!
(stampvoetend)
En nou hier weg. En je weet waar heen.
(stort de kamer binnen. Wankelt. Vat zich om lucht te bekomen aan de hals. Verbergt het gelaat in de handen en breekt in krampachtig weenen uit. Komt weer tot zich zelf. Blikt hulpeloos om zich. Wil blijkbaar nog wat roepen. Maar vlucht dan, met een gebaar van afgrijzen, de kamer uit).
|
|