| |
| |
| |
III. Avond.
Dezelfde kamer. De man en de heer zitten in de zeer ruime hoek-sofa aan een rook-tafeltje.
Wel neen, waarachtig niet. (lacht) Maar kom, dat gelooft U zelf toch niet! Wat zou er dan nog wezen? (verachtelijk) Dood is dood. En daarmee, basta! Nee, wanneer ik van alles zoo zeker was. (blikt zelfgenoegzaam de rook van zijn sigaar na) Maar alle respect voor dat kleine ding. Verduiveld, die kan koken. (zich inhoudend) Jammer alleen maar, dat mevrouw zoo onverwacht verhinderd was. Heel jammer. (gemaakt bezorgd) Is Uw schoonmoeder eigenlijk al op jaren? Mevrouw lijkt me nog zoo jong. En zoudt U denken, dat er direct gevaar bij was?
Mijn vrouw hangt erg aan haar moeder en ik heb er dan ook maar niet op aangedrongen, dat ze me gezelschap hield. Maar iets ernstigs, nee, dat geloof ik niet. En zoo oud is ze ook nog niet. Om en bij de zestig, denk ik.
Om en bij de zestig. (zich behagelijk verschikkend) Dan moet men zich toch zoo langzamerhand met de gedachte vertrouwd maken. Iedere nieuwe dag is dan nog een toegiftje op het groote feest. (slaat den man op de schouder) Is het leven geen feest. (lacht) Verduiveld, wanneer ik nog Uw leeftijd had. Maar het zou niet baten. Ik zou het toch niet anders meer inrichten, dan ik het al gedaan
| |
| |
heb. (zich bezinnend) Want dat vind ik nou juist het mooie van het leven. Men kan er lang en breed over praten. Maar een ieder gaat ten slotte toch zijn eigen weg. (met nadruk) Men leeft zich ten einde. Wat voor verschrikking kan de dood dan nog hebben.
Maar de dood van een ander!
De dood van een ander! Maar natuurlijk is dat iets anders, zelfs als het om een schoonmoeder gaat. Het ligt trouwens al in de rede opgesloten. Maar zoo komen we niet verder. Men moet het op zich zelf betrekken. En dan zeg ik: dood is dood, en daarmee, basta! (verachtelijk) Nee, hoe men dààraan nog een woord verspillen kan.
(lacht)
Meneer Melchers! De bibliotheeken van de gansche wereld zijn te klein om al de werken te bevatten, die juist daarover reeds geschreven zijn. En dan de bijbel!
Jonge vriend, het is Zondagavond en de bijbel willen we er dus maar liever buiten laten. Dat is een kwestie van geloof. Wie het heeft is te benijden. Maar voor ons, moderne menschen, blijft het een overwonnen standpunt. Tenzij men terug wil keeren. (lacht) In een huwelijk is alles mogelijk.
Ik ben heelemaal niet godsdienstig, Ik ben het nooit geweest. En door mijn huwelijk ben ik het zeker niet geworden. En daarin geef ik U dan ook volkomen gelijk. Dat ligt ver achter ons. Maar dat er een probleem is en of het verstand bij machte
| |
| |
is, dat met zich zelf uit te vechten. Dat trekt me immer weder aan. En daarom lees ik ook altijd nog.
Schei uit. Schei uit. En blijf me met Uw boeken van het lijf. U is totaal op den verkeerden weg. Ik heb iets dergelijks ondervonden toen ik nog student was. Ik studeerde rechten, zooals U trouwens weet. Maar het bevredigde me niet. Ik heb er een college voor wijsbegeerte bijgenomen. (verachtelijk) Voor wijsbegeerte! Maar of ik er mijn bekomst van kreeg! En het was maar goed ook. Als een haas, als een haas, meneer, ben ik in de rechten terug gegaan. En over twee jaar was ik gepromoveerd!
Dat geloof ik graag. En dat is dan ook geen kwestie om hier met een paar woorden uit te maken. Dat is ten slotte hetzelfde als het geloof. Maar daarnaast zijn er toch nog wel degelijk menschelijke uitingen, die in een anderen vorm hetzelfde nastreven. Ik bedoel de waarheid te openbaren. Ik bedoel de litteratuur en het tooneel.
Wel zeker, en daardoor zou men baanwijs moeten worden. Door een roman, door een comedie-stuk. Schei uit, schei uit, mijn ooren tuiten. Maar hoe kunt U toch.. In een boek zou men het wezenlijke willen zoeken. (zelf verbaasd) Maar dat is het leven zonder er zelf aan deel te nemen.
Het lijkt me het hoogste wat een mensch bereiken kan.
Hoor eens jonge vriend. Ik heb me nooit tot
| |
| |
een dispuut-gezelschap aangetrokken gevoeld en hier van avond wel het allerminst. Maar één ding wil ik toch nog zeggen, en wel: dat, naar mijn ondervinding, het leven zich enkel maar door het te leven openbaart. Wat er werkelijk gebeurt, blijft achter de schermen. Daarvan vindt U in Uw boeken tittel noch jota. En dat is maar goed ook. En waarom? (triomphantelijk) Omdat het leven, zooals wij het allemaal kennen, één groote Augiasstal is en daarom de menschen het woord hebben uitgevonden om elkander te beliegen. En daarmede: basta!
(opziend terwijl hij zich een nieuwe sigaar aansteekt).
Watblief?
(lacht)
Men zou U bijna voor een materialist kunnen houden.
Ik neem de dingen zooals ze zijn en bevindt me er wel bij. Dat is dan toch maar de hoofdzaak. (zich behagelijk verschikkend, vouwt de handen samen over zijn buik) Bah!
(staat op om het dienstmeisje te bellen).
(blikt goedkeurend de kamer rond)
Ik kan er maar niet over uit zoo alleraardigst als U hier woont. Keurig, keurig netjes. Maar in alles merkt men dan ook de zorgzame hand der huisvrouw. Jammer, heel jammer, dat Uw vrouw van avond juist verhinderd moest zijn. (terwijl de man weder plaats neemt, sondeerend) U heeft het wel bijzonder getroffen!
| |
| |
(ontwijkend)
We zijn nu al bijna vijf jaar getrouwd.
Zoo. Ja, dat kan wel uitkomen. Maar ik stond ervan te kijken toen ik het hoorde. (lacht) En dat van die kennisgeving vergeef ik U nooit. Eigenlijk beduidt dat een slecht voorteeken. Ik heb het reeds een paar maal gehad. Maar ik wil het gaarne afkloppen. (klopt af) .
Er zijn geen kennisgevingen rondgestuurd. Het huwelijk is in alle stilte voltrokken.
(bevestigend)
Ook niet in de kerk.
Ook niet in de kerk. (er wordt geklopt). Dienstmeisje (brengt whisky en glazen binnen, begroet den heer) Goeden avond meneer.
Ah, dag meisje. (Dienstm. wil de kamer verlaten) .
Anna, o ja, wanneer mevrouw soms nog mocht opbellen, vergeet dan vooral niet te zeggen, dat meneer Melchers hier is.
Hè ja.
Dienstmeisje (zich omwendend) Nee, stellig niet meneer. Ik zal er aan denken. U kunt er op rekenen. (Dienstmeisje af) .
(zich bedienend)
Ik ben zoo vrij. (met een hoofdbeweging naar de deur) Ook veel waard, zoo'n vroolijk helder dingetje. Een lust voor het oog. Nee, dat moet ik eerlijk bekennen, zòò had ik het me dan tòch niet voorgesteld. Om de waarheid te zeggen, het heeft me moeite gekost om U als getrouwd man te denken.
| |
| |
(drinkt)
Uw welzijn. Uw beider welzijn. Waarom? Ik weet het eigenlijk zelf niet. Niet omdat U in die dagen een tamelijk vlot leven leidde. Dat deden de anderen allemaal ook, de meesten nog veel erger. Dat heeft er dan ook niets mede uit te staan. Veeleer het tegendeel. Want het maakte al dadelijk op mij den indruk, dat U uit een ander hout gesneden was. Dat dat loszinnige gezelschap voor U slechts een noodzakelijk kwaad beduidde. Toen heeft U me het genoegen gedaan me in Uw plannen in te wijden. (onderbrekend) Nee, waarachtig het heeft me veel genoegen gedaan, al was het maar omdat ik me niet vergist had. Toen hebben we elkander uit het oog verloren, tot ik ergens las, dat U het had weten door te zetten en dat het een succes beloofde te worden.
(geringschattend)
Ja, ja. Maar wat dat eigenlijk met mijn huwelijk te maken heeft?
Dat zal ik U zeggen. Toen ik toen hoorde, dat U ook bovendien nog getrouwd was...
(lacht)
Bovendien nog...!
(overhoorend)
Toen heb ik niet aan U gedacht, toen heb ik aan Uw vrouw gedacht.
Niets verder. Maar zooals U me zoo even een materialist beliefde te noemen - en zoover ik U heb leeren kennen - zal het met Uw liefhebberij voor kunst wel niet veel anders zijn gesteld. Over-
| |
| |
dag heeft U Uw kantoor, 's avonds zit U bij Uw eigen werk en de boeken, hoe kan er zoodoende nog tijd voor een vrouw overblijven? Neen jonge vriend, houdt het me ten goede (lacht) maar dat lijkt ten slotte op een huwelijk zonder vrouw.
En wanneer het dat nu eens was?
Dan begrijp ik misschien meer. Maar dan blijft het me toch een raadsel, waarom U eigenlijk getrouwd is.
(na een korte aarzeling)
Ik wil het U zeggen. (drinkt) Meneer Melchers Uw gezondheid. (kort besloten) Ik ben getrouwd omdat mijn vrijgezellenleven in verkeerde banen voerde.
(verruimd)
Niet waar. En U is toch zelf getrouwd geweest.
(lacht)
Hoort hem! Nou vraagt hij naar den bekenden weg. Wilt U me soms wijsmaken, dat U het niet zou weten. Dat is toch algemeen bekend. (drinkt) Verduiveld, ik schuw de waarheid niet. Zeg het gerust ronduit. Ik ben op een advertentie getrouwd. (lacht) Ik heb tien jaar rond-gezwijnd en toen er niets meer was, toen er ook geen geld meer was, heb ik een wijf gezocht. (drinkt) Watblief? Ze is nou dood. We waren niet, wat men zoo noemt, gelukkig. We zijn evenmin ongelukkig geweest. (verachtelijk) Maar wie heeft er nou een heel aardige rente!
(lacht)
Ik wist het meneer Melchers. Ik sta ten
| |
| |
slotte op hetzelfde standpunt. Ook mijn huwelijk was niets anders dan een middel tot het doel. U kent het leven. Zoo even nog noemde U het zelf een Augias-stal. Wat is het vrijgezellen-leven? Waartoe voert tenslotte een verkeer met deernen? Ze zijn van alle markten thuis en wie de kracht mist zich daarin te beperken, vervalt gaandeweg en als ongemerkt van kwaad tot erger. Tot het te laat is!
(geringschattend)
Ach kom, een ieder moet eerst zijn partij hebben meegeblazen en wanneer de trompet dan wat caduc is, dan houden ze wel uit eigen beweging op. Dat worden de beste echtgenooten. Nee, jonge vriend, de dingen nemen zooals ze zijn en er niet te veel om heen praten, dat is de groote kunst. Practisch, en daarmee: basta!
(bevreemd)
Practisch? Wanneer iemand, dan heb ik getracht practisch te zijn. Ik was een zwakkeling, maar toch niet zòò, of het bleef mij onveranderlijk bewust, waartoe mijn weg ten slotte voeren moest. (zich bezinnend) Want het ging immer meer berg af en ik wilde niet ten onder gaan. (als voor zich) Ik wìlde het niet.
(slaat den man op de schouder)
Het is bijna om bang te worden.
(zich meer en meer voor zich zelf uitsprekend)
En wanneer het nu om bang te worden was? (zich herstellend) Ik weet, dat het om zuiver persoonlijke aangelegenheden gaat (beslist) maar ik heb
| |
| |
thans behoefte mij er over uit te laten en ik weet ook, meneer Melchers, dat U dat zult begrijpen, wanneer ik U beken, dat mijn vrouw thans niet op bezoek is bij haar moeder, maar dat ze van middag van me weggeloopen is.
(verbaasd)
Neen, waarlijk...
(gemaakt cynisch)
Ja, dat is het waartoe mijn zin voor het practische geleid heeft. Nu ben ik weer even ver als in den aanvang. (lacht pijnlijk, onzeker) Ik kan het zelf nog niet goed begrijpen. Het is alles zoo snel in zijn werk gegaan. En ze zal dan ook wel weer terugkeeren.
(bruusk, uit zijn behagelijke houding overeind)
Maar wat dacht U dan wel? Zeg eens, jonge vriend. Maar daar heb je het al. Ik had het vroeger moeten afkloppen.
(verlegen over de uitwerking zijner woorden)
Het heeft niets om het lijf. Het is alleen maar tot een uitbarsting gekomen. (dreigend) En dat ze hier weer terug zal keeren... (zich bemoedigend) Wanneer ik van alles zoo zeker was. Maar er zijn van den beginne al oneenigheden geweest.
(berustend)
Ja, ik weet het niet, maar dat kan dan toch maar zoo niet blijven doorgaan. Dan lijkt het me toch beter in der minne uit elkander te gaan. Anders neemt het een slecht einde. Daarvan zijn er voorbeelden te over. (blikt verbaasd de kamer in) Maar nee, hoe is nou zoo iets in hemelsnaam mogelijk.
| |
| |
Het is ongemerkt gekomen. Het is van dag tot dag erger geworden. Ik heb er tegen gevochten en soms leek het tijden lang veel beter te gaan. Maar dan overhoeds en niettegenstaande mijn beste bedoelingen heeft het toch weer de overhand genomen. Want juist na de beste voornemens volgde immer de grootste oneenigheid. Ik kwam er door als een vreemde tegenover me zelf te staan. Ik begreep mijn eigen handelingen niet meer. Want mijn vrouw trof geenerlei schuld. Maar ook ik heb in die enkele jaren ons samenleven nimmer te schande gemaakt. En zoo dreigde buiten ons beider toedoen (verwonderd) enkel uit zich zelve ons huwelijk ongelukkig te worden. Maar ik kon en wilde het niet gelooven. Ik heb mijn denken vruchteloos afgemarteld om er achter te komen, hoe zoo iets mogelijk was. Tot ik thans (verruimd) thans, terwijl ik dit uitspreek, eindelijk begrijp, waarom het alles zoo loopen moest. (beslist) Het is omdat ik met een bij-bedoeling trouwde.
(afwijzend)
Nee hoor eens, houdt het een ouderen vriend ten goede, maar dat is nou toch volslagen wartaal.
(niet achtend)
Er kon niets goeds uit voortkomen, omdat ik reeds van den aanvang af niet van haar hield.
(geinteresseerd)
Dat is weer iets anders en dat ben ik dan ook bereid desnoods in overweging te nemen. Dan moet er een andere compensatie te-
| |
| |
genover staan (sondeerend) en daarvan (blikt de kamer rond) kan hier toch geen sprake wezen. (onderbrekend) Maar neen, ik geloof het niet, want ik zeide het U reeds mij boven de mate verwonderd te hebben, dat U zich verbonden had. En al had ik ook geen kennisgeving ontvangen (lacht) - even afkloppen - het fijne krijgt men toch te hooren. En toen heb ik alles overwogen en ben tot de slotsom gekomen: mijn jonge vriend is schandelijk verliefd. En van uit de verte heb ik het gelukkige paar mijn vaderlijke zegen gegeven. Nee, waarachtig, het heeft me onvermengd genoegen gedaan. En trouwens. ik had het voorrecht me te kunnen overtuigen. Geloof me, hier zijn dingen, die met geen geld zijn goed te praten.
(opspringend)
Die zijn hier! (een gebaar zich lucht te verschaffen) Hier is een benauwing. Een afschuwelijke verveling. Hier is een kilheid en een dwang. (lacht pijnlijk) Hier? Hier is de zekere dood!
(ook opgestaan)
Nee, hoor eens, je bent vreeselijk overspannen. En luister, luister nou eens kalm. Nee, kom weer rustig bij me zitten. Geloof me, ik heb je altijd mogen lijden. (beiden nemen plaats. H. lacht) Ik heb in jou een goed deel van mijn eigen jeugd ontmoet. Maar overdrijf nou niet. Wanneer het werkelijk niet langer gaat, dan moet je de waarheid onder de oogen durven te zien. Maar dan ook niet getalmd. (slaat den man op de schouder) Zeg eens! Zou jij, met je mooie voor-
| |
| |
uitzichten, met je werk, ter wille van een vrouw te gronde willen gaan. (verachtelijk) Bah, dan zijn er nog heel wat andere huwelijken gescheiden. (verruimd) Practisch, voor alles practisch zijn!
(norsch)
Ik kan me niet laten scheiden. Zij wil het, maar ik wil het niet en ik heb het haar gezegd. Daarom is ze weggeloopen.
(weer behagelijk)
A ha! Zoo schieten we ten minste op. En wil ik je nou eens kort en bondig zeggen, wat hier de oorzaak van al de misère is. Nee, je bent zelf begonnen met te verklaren, dat liefde niet de drijfveer tot je huwelijk was. Maar dan had je ook even goed een andere keuze kunnen treffen. Nee, altijd logisch blijven, dan had je beter gedaan een vrouw met geld te nemen. Want die zijn er altijd en voor iedereen te krijgen. (triumfantelijk) . En dan had ik je wel eens willen zien. Een huis vol menschen, een goede tafel. (met nadruk) Voor zoover ik U heb leeren kennen.
(afgeleid)
Meneer Melchers, om eerlijk te blijven, moet ik U toegeven daar zelf dikwijls over nagedacht te hebben. Misschien was het een tactische fout. Maar één ding mag U hierbij niet vergeten, dat ik overtuigd was en het nog ben (licht beschaamd) dat Berta zielsveel van me hield.
(vergoelijkend)
Dat is weer wat anders. En last not least zou dat de situatie moeten redden. (met nadruk) En zal het ook redden. Maar daarvan heeft u me dan ook niets gezegd en kan ik me van
| |
| |
mijn kant ook niet uitlaten. Hier kruisen we de zuiver persoonlijke aangelegenheden!
Het had andersom moeten zijn. Ik had van haar moeten houden en niet zij van mij.
(steeds meer op zijn gemak)
Uw vrouwtje had met haar liefde een flinke zilvervloot moeten medebrengen. Daarmede waren jelui allebei gebaat geweest.
Niet ik. En Berta evenmin. Naar haar zin hadden we het eerder veel te goed. Ze voelde zich afhankelijk. Dikwijls zeide ze naar tegenslag te verlangen, alleen maar om te kunnen toonen, hoe ze zich dan houden zou. Maar ik zocht het evenmin in het geldelijke. Dat was al door mijn opzet bewezen. Neen, ook met de grootste (lacht ondanks zich zelf) zilvervloot was tusschen ons een conflict niet te vermijden geweest. Dat was met geen geld meer goed te praten.
(verveeld)
Maar wat, in godesnaam, dan eigenlijk?
(overhoorend)
Dien eersten avond had ik niet kunnen huichelen al was er een vermogen mede te verdienen geweest. Al wat vooraf ging was misschien comediespel. Ik weet het niet meer. Maar het moet wel. Tijdens onze korte huwelijksreis had ik soms een voorgevoel van wat het worden zou, maar pas toen we thuis kwamen, toen na die roezemoes eindelijk de deur achter ons in het slot viel en we in de nachtelijke stilte van de vreem-
| |
| |
de woning tegenover elkander stonden... (voor zich) Ze wou me omhelzen, gelukkig als ze was, omdat voor haar een nieuw leven was begonnen. Een liefdesleven, waarin ik haar niet tegemoet kon komen, omdat ik niet van haar hield... (zich onderbrekend, de tegenwoordigheid van den heer weder bewust) Nog nooit in mijn leven ben ik zoo geschrokken.
(lacht)
Toen voelde je je een gevangen man!
Toen besefte ik, hoe ik mezelf levenslang gegegeven had, maar tevens, dat de straf aan het misdrijf was vooraf gegaan.
Halt, jonge vriend daarmede kom je bij een jurist aan het verkeerde kantoor!
Toen voelde ik alles, waaraan ik me voor mijn huwelijk mocht hebben schuldig gemaakt, in het niet verzinken tegen die nieuwe misdaad, die pas aangevangen was, maar waardoor ik mij voor dieper verval had pogen te bewaren. Ik was van kwaad tot erger gekomen. Uit schandelijkheid was een verhouding in het leven geroepen, waarvoor ik mij, wellicht de eerste maal van mijn leven, werkelijk schaamde!
De poedel schaamde zich geducht en is in het hondehok gevlucht. Verduiveld, houdt het me ten goede, maar je lijkt me danig overspannen.
(lacht pijnlijk)
Ik weet het, menheer Melchers, het betreft persoonlijke aangelegenheden, die U pijnlijk moeten zijn. Ik zal er dan ook niet veel
| |
| |
woorden meer over verliezen. Heeft U de Kreuzer Sonnate gelezen?
(verruimd)
Van Tolstoï. Nou, dat zou ik gelooven!
Die heeft er eigenlijk niets mede te maken. Het is alleen maar hoe een mensch zich ook met de beste bedoelingen vergissen kan.
De hel! Vergeet straks niet, dat U het woord heeft uitgesproken! Het werd pas de hel, toen ze met haar liefde stand hield. Ik heb alles gedaan om de waarheid te herstellen. Want een huwelijk, waarin twee menschen elkander vreemd willen blijven, kan innerlijk toch geen onwaarheid zijn. (met leedvermaak) Dat moet U zelf het beste weten.
(rustig)
Mijn huwelijk kan hier veilig buiten beschouwing blijven. De dood heeft het ontbonden. (kort) Wat verder?
Geen woord meer over de (lacht) liefde. Behalve dan misschien, dat de deuren toch niet zóó goed afgesloten waren, of een oude vriend had nog kans gezien op de proppen te komen.
(op zijn beurt met moeite zijn spot bedwingend)
Nee...
(pareerend)
Nee... niet wat U bedoelt. Maar wat ik bedoeld had te ontvluchten, bleek na enkele dagen mede naar binnen geslopen te zijn. Er moest toch iets gebeuren. Twee jonge menschen op een
| |
| |
bestek van enkele vierkante meters alleen en zonder toezicht. Al was het maar uit verveling. Maar daarvan kregen we allebei heel spoedig onze bekomst. Zij nog meer dan ik. Want de oneenigheden, die een dergelijke toenadering plachten te volgen, dreigden een levensgevaarlijk karakter aan te nemen. Een blinde had er ziende door moeten worden.
Ook mij begint het langzamerhand te schemeren.
We hebben ook dat als zooveel anders bij het oude ijzer geworpen en een tijd lang beloofde het een wending ten goede te zullen nemen. We zagen weer menschen. We gingen zelf ook wat uit. Zoo verstreek een zomer. Mijn vrouw leefde weer op. Ik kon goed opschieten met mijn werk. Bereikte ook iets. Zoo hadden we mijnentwegen jaren verder kunnen leven. Wanneer ik dien eenen noodlottigen morgen niet op het verleden had teruggezien en zelf getroffen werd door de gunstige ommekeer, de zuivering, die mijn bestaan had ondergaan.
Ik dank je voor Uw zuivering.
Om eerlijk te blijven, mij stond het ook maar half aan. Ongetrouwd had ik er desnoods trotsch op kunnen zijn. Maar zoo met zijn beiden kreeg het wijntje toch een wrange bijsmaak. Daarbij komt, dat onze onthouding mijn vrouw jaloersch begon te maken. Toch was dat alles nog te ver-
| |
| |
dragen geweest, wanneer het mij zelf niet op een zonderlinge gedachte had gebracht. Want terwijl ik zoo uiterlijk rustig verder leefde, als bestond er mijlen ver geen vrouwelijk wezen meer - daarbij was ze iederen dag zoo kort bij de hand - vroeg ik mij tevens af, of ik ook zonder mijn huwelijk, dat er geen was, niet evenzeer hetzelfde bereikt zou hebben. Kortom: ik trachtte er achter te komen, hoe het met mij gesteld zou zijn geweest, wanneer hetgeen gebeurd was in werkelijkheid niet had plaats gevonden.
Wel zeker, zooals die oom, die zonder de voorgeschreven uitrusting, een tante zou geweest zijn. Watblief. Neen, waarde heer, maar dat begint er allergemeenst uit te zien. Want het is louter waanzin.
Gelooft U in ernst, dat ik mij dit alles niet zou hebben uitgedacht. Ik heb er mij vruchteloos tegen in gezet. Ik wist, dat het waanzin heeten moest. Maar er was een positief bewijs. De leugen van ons huwelijk. En daarom kon er voor mij ook langer geen probleem bestaan. Dat was dus zonder mijn toedoen reeds opgelost. Ook zonder huwelijk had ik hetzelfde bereikt. Maar mijn vrijheid was ik kwijt. Mijn vrijheid! En zìj! (verachtelijk) Zìj was mij zoo alleen maar in den weg.
Ongemerkt, ongemerkt, ontstond daarop die ondragelijke toestand. De leugen had zich in mijn
| |
| |
leven ingekankerd. De leugen! Het allereenigste wat voor mij zonde was! Het werd de hel. (onderbrekend) Nee, ik houd u aan uw eigen woorden. Het was niet iets waarover te spreken viel. Het was een leugen en het diende geschuwd te worden. Het woord was mij genomen. (woest) Wat is dat voor een leven, wanneer een levend mensch het woord ontnomen wordt. (uitdagend) Zwijg! Of Uw eerste woord is reeds een leugen. U heeft het zelf gezegd!
Het werd een leugen en dus niet uit te spreken. Maar het knaagde en knaagde als een dolle kies, waarvoor men in vertwijfelde oogenblikken zijn gansche gebit in elkaar zou slaan. De dwang, die ik mezelf - maar thans onredelijk - had opgelegd, kon niet anders dan als dwang terug keeren. (zelf verwonderd) De kazerne-toon werd mijnerzijds schering en inslag in mijn huwelijk. Maar ze heeft het als al het andere mee in koop genomen. Wat heeft ze nièt verdragen. We leefden verder. Weken en maanden vergingen in dezelfde troostlooze sleur. Tot eindelijk...
Het was stikdonker in de slaapkamer. Het was om te stikken. Ik werd er wakker van. Zij droomde en was bezig zich te verweren. Ik moet er wakker van geworden zijn. Toen kwam ze overeind en dreigde me te overvallen. Het gebeurde alles
| |
| |
veel sneller, dan ik het hier vertellen kan. Ik moest haar met alle macht van het lijf houden, want ze was bijna sterker dan ik. Ik moest haar meerdere malen bij haar naam roepen. Toen, toen pas, liet ze van me af en brak in onbedaarlijk huilen uit. Ik nam haar zachtjes tegen me aan, trachtte haar met zachte woorden te bedaren, tot ze me vol afschuw van zich afstootte. (lacht pijnlijk) Ik had haar aangevallen. Ik had haar willen wurgen. (rustiger) Hoe dat nu alles in zijn werk mag zijn gegaan, we weten het nòg niet. Maar ik nam mijn intrek in het leegstaande meidenkamertje en daar dat op den duur toch ook niet ging, zijn we gaan verhuizen. Hebben we deze duurdere woning moeten betrekken om nog meer gescheiden te kunnen leven.
(licht verlegen)
Ja kijk eens, het is me van middag wel even opgevallen, dat jelui er aparte slaapgelegenheden op na hielden. Maar zeide je niet, dat het voor je zenuwen noodig was? En dan, het wordt meer gedaan. Maar wanneer de zaken eenmaal zoo liggen, dan blijft het op die manier niets minder gevaarlijk. Nee, ik wil er niet tusschen in spreken. Maar dan had ik me in jou plaats toch liever regelrecht laten scheiden. Want vergeet niet, dat zulke onbewuste toestanden geen verontschuldiging kunnen zijn, zoodra er werkelijk eens iets gebeurde.
(kort)
Een scheiding was onmogelijk. Ik ben er de man niet naar om wat ik eenmaal heb op touw
| |
| |
gezet, zoo snel weer ongedaan te maken. Ook gunde ik zoo'n fiasco mijn omgeving niet. En dan: ik had door dat huwelijk alle zelf-vertrouwen ingeboet. Want ik ben met de beste bedoelingen getrouwd. Het is alles alleen maar van mìj uitgegaan. Zij was er niet eens zoo erg op gebrand. Ze kende me ongeveer. Het was dus een besluit, waarvan de volle verantwoordelijkheid voor mijn eigen rekening kwam. En toen ik het uitvoerde, geloofde ik niets stelliger dan dat het tot mijn bestwil was. Ik had er op durven zweren den goeden weg te kiezen. En toch heb ik me vergist. Ik ben er radeloos ongelukkig door geworden... Hoe deerlijk heb ik me vergist!
Je bent halverwege omgekeerd. Je durfde de dingen niet te nemen zooals ze zijn. Je dacht practisch te zijn en probeerde daarentegen over je eigen schaduw heen te springen. (lacht zelf-voldaan) .
Ik heb aan een scheiding gedacht. Een scheiding gewild. Er bleef geen andere uitweg meer open. Wanneer ik alles zoo zeker geweten had! Maar mijn zelf-vertrouwen was weg. Hoe kon ik dus opnieuw alleen op me zelf vertrouwen? Want toen wilde zij het nog niet. Het moest dus alles nog eens enkel van mìj uitgaan. Maar welke waarborg had ik me weer niet even jammerlijk te vergissen en door een scheiding nog ongelukkiger te worden.
| |
| |
(gemoedelijk, met een lichte buiging als tot een derde)
Ja, ja. Eerst wil hij weten, wat er gebeurd zou zijn, als het toevallig niet reeds gebeurd was en ten slotte weet hij dan ook, wat er gebeuren moet, wanneer er heelemaal niets gebeurt. Watblief?
En wanneer het dat nu was? Wees er mijnentwege gelukkig mede, dat er in Uw leven geen probleem bestond. Maar mij liet het geen rust meer. Ik heb er vruchteloos over nagedacht tot mij hooren en zien verging. Tot het den tijd de loef afstak. Dagen werden tot weken, maanden en nog eens maanden lagen achter me en ik had stand gehouden. Immer op dezelfde plek. Maar wanneer ik dan ontwaakte, wanneer ik in het heldere daglicht uit mijn graf... (onderbrekend) uit mijn graf midden tusschen de menschen tot me zelve kwam en het gebeurde zoo, dat een vrouw... een andere vrouw, mij tegemoet kwam. Dan voelde ik dat ik leefde. (lacht) Dan werd ik uiterst ondernemend. Dan begon ik weer van meet af aan en daarom wist ik ook van zelf, dat het niet meer mogelijk was. Begrijpt U me zoo ongeveer?
Ik moet bekennen me vergist te hebben.
(ijverend)
Dat doet er hier niet toe. Het behoorde tot de onbegrensde mogelijkheden en was toch niet uitvoerbaar. 's Nachts in gedwongen afzondering plaagde het me immer meer en dikwijls stond ik met heetbloedig uitgedachte slechte
| |
| |
plannen op. Nauwelijks buiten doorzag ik het als het grove werk, dat afgedaan was. Daarbij had ik in mijn kantoor meer dan genoeg te doen. Gelukkig ook maar. Het was een welkome onderbreking van mijn eigen arbeid, waarmede ik maar moeizaam verder kwam. Ik was toen aan dat oratorium bezig, waarover U van middag sprak.
Daarvan gesproken, brengt het wat in?
Niet noemenswaard en vooral in den beginne was ook dat nog al eens een reden tot oneenigheid. De dagen waren niets en de avonden gingen door dat werk weer verloren. Maar ook daarin heeft ze zich geschikt. (zich bezinnend) Ze schikte zich in alles. Het is onbegrijpelijk. En zoo leefden we maar verder. Het eenige wat nog gebeurde, was dat een dienstmeisje hier haar intrek nam. Wilt U wel gelooven, dat het aan ons samenleven ten goede kwam. Ook de kazerne-toon verdween.
Het werd een gelukkig huwelijk zonder vrouw.
Voor de buitenwereld had het er de schijn van. Men riep er over, zoo goed als mijn vrouw er in die dagen uitzag. En ze zag er heel goed uit, zoodat ik me soms betrapte haar met andere oogen aan te zien. Dan gebeurde het wel, dat we na het avond-eten hier in dit hoekje gingen zitten. Maar heel voorzichtig, heel voorzichtig. Of eigenlijk van mijn kant erg on-voorzichtig, want - of U het gelooft of niet - mijn zinnelijkheid was gaandeweg geheel op den achtergrond geraakt en wan-
| |
| |
neer ze me dan soms omhelsde, wat ten laatste ook wel eens gebeurde, dan draaide ik de rollen om...
Dan kwam ik er toe haar hopeloos te benijden. Dan was er die afschuwlijke leegte weer en maakte ik me onwillig los. Want dan had ik gedacht. Dan dacht ik onderwijl: wanneer ik zelf slechts éénmaal zoo omhelzen kon. Begrijpt U me thans? Want dat was van de heele geschiedenis het eenige gevaarlijke erbij.
(sneller)
Maar dàt was dan ook niet langer te verdragen, want toen was er eindelijk hoop. Toen wist ik weer wat ik wilde. Toch zou het bij mijn lamlendige halfslachtigheid niet zoo spoedig tot een beslissing zijn gekomen, wanneer mijn vrouw mij juist die laatste dagen niet weder met haar jaloerschheid had gekweld. Dat gebeurde meestal zoodra ons samenleven iets beter beloofde te worden. Dan begreep ze mijn terughouding niet meer. Dat begon met vernederende toespelingen, maar ze schrok er evenmin voor terug mij buitenshuis ongegronde verwijten te maken. (lacht pijnlijk) En natuurlijk waren het altijd oude wijven. Dat kon mij razend driftig maken. Onoogelijke wijven, die ik dan natuurlijk ook niet gezien had. Maar daar had ik dan in een tram tegen geknipoogd, of op een concert van uit het geniep zitten liefdoen.
| |
| |
(kan niet uit een verstikkend lachen komen).
(ernstig)
Het was onbegrijpelijk, bijna tegen het idiote op. En daar hielp geen praten tegen. Je stond voor een raadsel bij een in alle andere opzichten zoo verstandige vrouw. Het was haar eenige zwakke punt. Maar dat heeft me dan ook op de gedachte gebracht. Nu kon ik beginnen en zou het ten slotte toch van haar moeten uitgaan.
Toen heb ik haar een verhaaltje opgedischt. (onzekerder) Van morgen heb ik zoogenaamd gebiecht, en... (maakt een leeg gebaar de kamer in)
(opstaand)
En dat terwijl er geen andere vrouw tusschen jelui instaat.
(haalt verachtelijk de schouders op).
(plaatst zich op korten afstand van het rooktafeltje schuin tegenover den man)
En mag ik nou eindelijk ook mijn meening eens ten beste geven, al ben je daar natuurlijk hoog boven verheven. Maar jelui verdiende allebei... (slaat zich met de eene hand tegen de andere) Hij (wijst op den man) omdat hij zijn eigen vrouw zoo graag een zoen zou geven, jaagt hij haar het huis uit. Die laat zich alles goedig wijs maken en zit nou te grienen bij haar moeder. (onderbrekend) Maar wanneer die ook maar half zoo verstandig is als de dochter er uit ziet, dan... (zelf verbaasd) Maar wat een verdoemelijke nonsens. (plaats zich recht tegenover den man) Want ten eerste (grijpt zich aan zijn duim)
| |
| |
met al je zoogenaamde zelf-kennis en je gelamenteer over vroegere afdwalingen, ben je nog niet eens goed droog achter je ooren. Wat kan er gebeurd zijn. Goed. Laat hem misschien een paar maal een geit verkeerd hebben aangeschoten. Laat hem dan blij zijn, dat het geen bok geweest is. Zeg eens, heb je nooit gehoord van Sodom en Gomorra. Begrijp je dus, dat het slechts een storm in een glas water is. En daarmede basta! Maar ten tweede (neemt zijn wijsvinger) en dat zeide ik je reeds. Je deed misschien verkeerd met half weg front te maken, maar dat is nou eenmaal zoo. Want het zinnelijke, jonge vriend, dat is niet iets om er in te blijven steken en er dan een mooi praatje over te houden. Het zinnelijke zal tusschen de menschen altijd verborgen blijven, want iedereen heeft er een streep van weg en een ieder zou nog veel liever twee dooden sterven, dan er één waar woord over los te laten. Daarvan vindt je geen jota in een boek en daarvan komt geen snipper op het tooneel. Voor de waarheid bij open doek zouden er geen rotte eieren genoeg zijn. En dat is maar goed ook. Want datzelfde zinnelijke is een rotte boel, die doodgezwegen en overleefd moet worden. Maar wanneer men dan ook eenmaal zoo ver is, jij door je huwelijk, ik op mijn manier, dan pas wordt het leven een feest. Dan zit men met toegeknepen oogen als een snorrende kater naast het vreugde-vuur des levens (gaat koddig bui-
| |
| |
gend en vroolijk snorrend de kamer door) rrrrr... rrr...
(richt zich wat op en slaat den heer verwonderd gade).
(draait zich kort op de hakken, neemt handenwrijvend weder plaats)
Ja, ja, jonge vriend, ja, ja. Zoo en niet anders. Zoo gaat het in het leven. En wanneer men er dan heelemaal mede verzoend is, zoodat men er van louter welgevallen nooit meer van zou willen scheiden, dan houdt het juist op. En dat is goed, want dan heeft men er ook alles van gehad. Watblief, dat is mijn logica.
Ik wou dat het met mij al zoo ver was. (opstaand, onrustig door de kamer) Ik weet niet wat me op eenmaal scheelt. Maar ik ben zoo bang. Dat ze toch niet meer terug zal keeren. Dat ze hier al ver van daan is. (de tegenwoordigheid van den heer vergeten) Maar dan weet ik haar te vinden en zal haar ook daar geen rust meer laten, voor dat ze me weer... (zich herstellend) Luister. Komt er daar niet iemand aan?
(luistert, schudt ontkennend het hoofd, wil dan, met een blik naar de klok, opstaan).
(nog in gespannen luistering)
Neen! (tot den heer, gebiedend) Maar dan wil ik niet, dat U me alleen laat. Verstaat U me. Dan wil ik...
(zich weer neerlatend, vergoelijkend)
Wel, je bent nu een beetje overspannen. Je zit in vervelende strubbelingen. Maar na wat ik ervan ge-
| |
| |
hoord heb, heeft het niet veel om het lijf. In ieder huwelijk is iets. En wanneer ze van avond weer terug komt (met nadruk) en dat komt ze, dan ga je nog even met haar hier in jelui hoekje zitten en dan geen gekheid meer. (dreigt den man met den vinger) Dan de rollen niet omgedraaid. (lacht) En dan komt er geen nacht. Dan komt er een morgen, dat hier een nieuwe wereldburger zijn intrede doet. Dan behoef je niet langer over de zinnelust te lamenteeren, want dan heb je het elken dag voor oogen, wat er de bedoeling van is. (buigt zich, maakt gebaar een kind onder de kin te strijken) Kijk, kijk, zoo'n kleine ondeugd. En heelemaal niet verlegen. (staat op) En daarom: Vivat (onzeker, ietwat beschonken) voluptas!
(er wordt in de woning gebeld, de beide mannen zien elkander sprakeloos verrast aan. De heer maakt een verruimd gebaar. Men hoort het dienstmeisje in gesprek met een mannestem. De kamerdeur wordt geopend).
(dienstmeisje gemoedelijk wat opzij dringend, zijn pet in de hand)
Genavond samen. (begint omslachtig in zijn verregende kleeren te zoeken, terwijl het dienstmeisje nieuwsgierig blijft dralen) Het is maar, dat het zoo vlak in de buurt was. (brengt een naamkaartje en daarna het zilver-gevlochten handtaschje der vrouw te voorschijn. Herleest het kaartje, dan vragend van den man
| |
| |
naar den heer en weer terug blikkend) Meneer Hiller... Huller?
(maakt een krachtelooze handbeweging naar den heer, die den veerman toeknikt en hem beduidt verder te spreken).
(verruimd, legt kaartje en taschje voor den heer op tafel).
Het is maar dat ik het zelf alleen gevonden heb.
Wel, goeje man, daar twijfelt hier niemand aan. Maar neem toch liever een stoel. (tegen het dienstmeisje) En jij brengt drommelsvlug nog een bekerglaasje. Zoo'n puurtje zal hem goed doen. (tot den Vm.) En dat taschje, dat heb je hier in de buurt gevonden en dat kom je nou ook weer eerlijk terugbrengen. Wel... (tast in zijn vestjeszak, den Veerman monsterend) Koetsier, wat?
(ontkennend, zonder plaats te nemen, doelt met de duim ergens achter zich)
Van de veeren. Klaas Bos van de Overtoom.
(zet glaasje op tafel)
Als je belieft.
(Dienstmeisje af, de deur op een kier latend).
En hier in de buurt, ook niet. (zich met de hand den mond wisschend, terwijl de heer hem inschenkt) En wanneer de maan niet opgekomen was... (drinkt) Eh!...
(met een kort gebaar den man onderbrekend)
Zie zoo, beste vrind, nee nou ga je eerst hier zitten. En vertel ons nu eens rustig, wat je verder op het hart hebt.
| |
| |
(half onwillig plaats nemend)
Ik was er al in het posthuis mee. Want eerstens magge we zonder halie wete toch niet dregge en dan (verachtelijk) voor zooveel zou ik er den naam niet van willen hebben. (maakt een handbeweging van stelen) Maar wanneer men het zelf alleen gevonden heeft.
Nee, daar zullen we het straks wel eens over worden. Daar zal je geen spijt van hebben.
(gerustgesteld)
Daar is hier ook het woord niet van. Maar ondank wil je dan toch ook niet hebben. (doelt schuin achter zich) Daar weten ze alles altijd beter dan een ander. Ja, die woue hier nog opbelle, wanneer ze... Omdat ik toch hier heen ging en dan de kou zoo'n beetje van de lucht was. Dat mot subiet weer nachtwerk worden. Mijnentwege dan tot morgen vroeg. Maar vinden! (strekt zijn leege hand uit) Niet zooveel niet. (triomphantelijk) Klaas Bos zijn oogen en ooren bedriegen hem nog niet. Nog lange niet. (overtuigend) . In mijn konterijen is ze niet te water gegaan.
(onderbreekt den Man nogmaals, thans met een geruststellend gebaar).
Het mag zoo om en bij de donker zijn geweest. Ik had nog twee volle uren voor het laatste veer. Mijn maat had zijn vrijen Zondag. Het was zoo mak buiten, dat je geen kachel meer kon velen. Ik had daarom het raam wat opengezet. Het was zoo stil over het water, dat ik somwijlen de hond,
| |
| |
van het landhuis hier, kon hooren blaffen. Nou hoef je verder niks te vragen. Zoo mag ik nog een kwartiertje met mijn pijp en de krant geleuterd hebben, toen dat dametje binnenkwam om te drinken te vragen. Ik begreep dadelijk dat er iets gaande was. Daar niet van. En wat ze er aan vinden weet je niet, maar er gaan er nog al wat bij ons te water. Goed. Daarom heb ik haar eerst nog een end weggebracht, maar als je het mij vraagt, was er niks meer aan de knikker. Ze was weer danig bij de pinken, en heeft me dan ook nog...
(terwijl hij, na korte aarzeling, onbemerkt het taschje ter hand genomen heeft)
Hoe laat was het?
Hoe laat? Wel, als gezegd. Dat mot een kwartier voor vol geweest zijn. (zich bezinnend) Heelemaal donker heeft het van avond nog niet kunnen worden. En bladstil. Bladstil! Geen zuchie, dat het meer houwe kon. En dat na zoo'n winderige dag. En omdat ik nog m'n twee volle uren had en voor alle zekerheid, ben ik toen toch maar de rivier wat opgegaan. Al was het maar om al dat stadsgespuis, dat aan je nette zit. Maar als gezegd, nergens een vuiltje te bekenne. Heinde en ver niet. Meer als een half uur lang niet. (meer naar den Heer gewend, bemoedigend) Nee, waar ze later heen geloope is, weet ik natuurlijk niet. Maar bij ons is nadien geen muis te water gegaan. En wat zou het dan, dat ik voor alle zekerheid de berm teruggekomme ben en daar dat ding gevon-
| |
| |
den heb. (de drie mannen blikken naar het handtaschje, dat de Man weer onopgemerkt op zijn plaats teruggelegd heeft, nadat hij het verfrommelde briefje der vrouw eruit genomen, tersluiks gelezen en snel weggestoken heeft) .
(heesch)
Een vraag nog. Was mijn vrouw... had ze dat hier nog bij zich, toen je haar weer naar de stad terugbracht...?
(zich aan het hoofd slaand, de persoonsverwisseling begrijpend)
Wel alle duivels. (half verlegen tot den heer) . Ja, daar lette mensche van ons slag zoo niet op. Wat zoo'n juffer allemaal aan het lijf heeft. En van haar eigen zag ze er al miserabel genoeg uit. En dan (verruimd) in het posthuis is het allemaal opgeschreven.
(terwijl hij den Veerman nog eens inschenkt)
Ja, ja, dat zal wel. (wil de handen over de buik vouwen, komt dan overeind en stopt, onder tafel door, den Veerman een geldstuk in de hand) Nee, beste man, gerust, voor al je moeite.
(Korte verlegen pauze. Dan uit het neven-vertrek snerpend gonzen van een gedempte telefoon-bel).
(springt op, doet een paar schreden naar den voorhang, dan zich weer afwendend, kort)
Meneer Melchers! Mocht de... politie naar me vragen, dan ben ik onderweg. Ik moet er zelf op uit. Ik ga me gereed maken. (blijft nog dralen) .
(eveneens opgestaan, zwijgt, met een hulpeloos gebaar).
| |
| |
(De telefoon meldt zich opnieuw. De Man verlaat de kamer. De Heer, gemaakt-flink, begeeft zich met parmantige stappen in het neven-vertrek).
(bergt het geldstuk omslachtig weg, dwingt, door een hoofdbeweging naar den voorhang, het Dienstmeisje, dat nieuwsgierig de kamer binnenkomt, tot zwijgen. Drinkt)
Eh...
(Men hoort den stem van den Heer, eerst vragend, dan verrast, eindelijk oplachend).
(komt half-springend de kamer binnen)
Wat heb ik gezegd, (zeer opgewonden) Het was mevrouw haar moeder. Het was de politie niet. Mevrouw is bij haar moeder. Wel moet ze in een ellendigen toestand zijn, maar ze heeft dan toch maar... (tot het Dienstmeisje) En jij (wil haar onder de kin strijken) in plaats me hier het hoofd op hol te maken, zou jij niet eens als de bliksemkater je heer en meester...
(voor zich)
Die heeft haar weg dus toch gevonden.
(triomphantelijk)
En wie van die daar komt Klaas Bos te na?
(handenwrijvend)
Neen, waarlijk, wat een Zondag.
(in de kamer-opening, schreeuwt)
Hij... heeft zich opgesloten... En hij antwoordt niet. (wijst vertwijfeld ergens in de gang) En ik kan zijn deur niet...
| |
| |
(Men hoort in de woning een schot vallen).
De Heer stort zich achter het Dienstmeisje de kamer uit, gevolgd door den Veerman, die eerst nog zijn glaasje heeft leeggedronken.
October-December 1917.
|
|