| |
| |
| |
I. 's Morgens.
Een kamer door een half-doorzichtigen voorhang van een kleiner nevenvertrek gescheiden. De vrouw aan tafel. Wat later de man. Neemt zwijgend tegenover de vrouw aan tafel plaats.
Het begon te regenen en daarom ben ik weer naar huis gekomen.
Waar zou ik geweest zijn? Ik ben tot aan het landhuis geloopen en door het park teruggegaan. En jij, heb je intusschen nog piano gespeeld?
Ik was niet in de stemming om te spelen, maar had ook met verstelwerk meer dan genoeg te doen.
(opgewekter)
Scheelt er iets aan? Ik vind namelijk, dat je er de laatste dagen minder goed uitziet.
Hoe kan het anders? Wil dat soms zeggen, dat je er mij verantwoordelijk voor maakt? (neemt onwillig een boek ter hand. Pauze) .
(als voor zich zelf)
Het is alles gaandeweg zoo geheel anders tusschen ons geworden.
Is er soms iemand van je familie hier geweest? Is er weer gekletst?
Wees onbezorgd. Mijn familie kent je. Van mijn verwanten is de een na den ander uit eigen beweging weggebleven. Mijn eigen moeder heb je ons huis ontzegd.
| |
| |
Maar het is nu eenmaal zoo en ik wil er niet over klagen. Ook van jou kant komt er de laatste maanden hier bijna niemand meer. Maar wanneer men dan ten slotte uitsluitend op elkander aangewezen is, dan kan men toch niet als twee vreemden verder leven.
Omdat dan het leven zoo leeg en troosteloos wordt, dat ik liever met harde handen-arbeid een droog stuk brood verdien, dan je hier in welstand nog langer tot last te zijn.
(staart norsch-zwijgend voor zich uit).
Ik voel het telkens weer opnieuw, hoe ik je enkel nog tot last geworden ben.
Is het je bedoeling mijn vrijen Zondag te bederven. Heb je soms vergeten hoe we overeengekomen waren om dergelijke nuttelooze gesprekken voortaan te vermijden. Of zal ik maar liever weder heengaan? (slaat driftig het boek open) .
(gelaten)
Het is zoo jammer, dat men met jou nooit kalm praten kan. (kleine pauze) Zou je voor vanavond niet eens iemand ten eten vragen?
(bevreemd opziend)
Waarom juist vanavond?
Omdat het een kleine afwisseling zou wezen.
Ik heb geen afleiding meer noodig.
Maar wanneer we den ganschen Zondag weer alleen blijven en je verveelt je, dan krijg ik er ten slotte toch de schuld van.
| |
| |
Het is maar beter, dat we voorloopig zoo maar verder blijven leven. Of denk je soms, dat de anderen niet merken, hoe het tusschen ons gesteld is?
Ik weet het niet. Maar het moet wel. (zucht) Ik weet niets meer. O, wanneer jij je tenminste nog wou uitlaten, wat of je denkt dat eruit ons beiden worden zal!
Het is alles nutteloos gepraat.
Niet tusschen man en vrouw.
Vrouw, vraag niet verder. (hij slaat het boek dicht) Bah! is dat een vervelende roman. (staat op en gaat met afgemeten schreden tusschen tafel en wand heen en weer. De vrouw buigt zich over haar naaiwerk. Kleine pauze) .
Twee menschen, die al sinds lang niet meer bij elkander behooren en toch geen van beiden de kracht vinden er een einde aan te maken.
(opziende)
In zoo'n geval zou ik wel weten wat me te doen stond.
(blijft schuin tegenover de vrouw aan tafel staan).
Wanneer ik niet meer van mijn man kon houden of, wat God behoede, een afkeer van hem kreeg, ik zou zijn huis met hem geen dag meer willen deelen!
Groote woorden, verder niks.
Ik zou van mijn hart geen moordkuil kunnen maken en wachten, of door mijn tergend zwijgen een anders leven misschien ondragelijk werd.
| |
| |
Daarvan staat dan ook niets in het boek.
(geprikkeld)
Maar ik waarschuw je, dat zelfs mijn geduld eenmaal een einde neemt.
(dreigend)
En ik waarschuw je op deze dingen verder in te gaan!
En wanneer me dat nu geen rust meer laat! Alles wil ik dragen, behalve dat zwijgen. Want ik voel, hoe je je geweld aandoet en hoe je ten slotte toch je zelf-beheersching weder zal verliezen.
Praat me niet over dingen, waar je geen verstand van hebt. Je zult me nooit begrijpen.
(met nadruk)
Ik begrijp je misschien beter dan je je zelf begrijpt. En wanneer je soms gelooft door zwijgen hetgeen er in je omgaat te kunnen verbergen, hoor dan van mij, dat woorden het nooit duidelijker zouden uitdrukken.
Dan behoef je me ook verder niets te vragen.
Jou begrijp ik, maar mezelf begrijp ik niet meer. Geen andere vrouw had het zoo lang bij je uitgehouden. Bij je thuiskomst nauwelijks meer een groet. Elk woord aan mij besteed, lijkt je te veel. Zoo tracht je me door je zwijgen immer verder van je af te dringen. Je durft het niet uit te spreken, dat ik je in den weg ben. Tegenover je omgeving wil je met mij niet breken en nu volhardt je in een harteloos zwijgen, en je wacht... je wacht... op het oogenblik, dat ik er niet meer zijn zal.
| |
| |
Ik begin te gelooven, dat je zenuwen overspannen zijn.
(overhoort het gezegde)
Dat alles voel ik en ik voelde het het duidelijkste, wanneer ik 's nachts in het duister naast je lag. Dan hoorde ik je gedachten en dan werd ik bang. Daarom weet ik ook, dat ons samenleven zoo niet langer duren kan. Dat je je immer grootere afkeer van me toch niet meester zal kunnen blijven. Dat het tot een uitbarsting moèt komen (heftiger) en wanneer ik niet uit vrije keuze plaats maak, er iets verschrikkelijks zal gebeuren.
(kalmer)
Hoe dikwijls reeds heb ik me zelve vruchteloos afgevraagd, waarom ik je onrechtvaardige harteloosheid verdraag. Voor eenige dagen nog meende ik het met me zelf eens te zijn geworden. Ik wilde je niet langer in den weg zijn. Uit vrije beweging gaan. Ik liet een briefje op je lessenaar achter.
Ik heb het niet gevonden.
Maar toen heb ik tegelijkertijd gemerkt, wat me hier nog bindt. Ik schaam me niet het te zeggen. Het is, dat ik nog onveranderlijk van je houd. Niettegenstaande alles. Wanneer je me 's avonds norsch en brutaal behandelt. Wanneer ik geen woord mag spreken, omdat je componeert of gaat zitten lezen, dan kon ik soms wel twijfelen aan mijn gevoel. Maar wanneer je dan den geheelen dag bent weg geweest, dan vergeet ik je gedrag weer,
| |
| |
dan verlang ik naar je thuiskomst. Tot je met je norsche onverschilligheid weer alles in me dood maakt.
(licht getroffen).
Het was misschien beter geweest, wanneer je een ander in de armen was geloopen.
(het gezegde niet beachtend)
Het is wel jammer, dat ik toen dat briefje weer verscheurd heb (zich bezinnend) . Ik schreef je, dat ik het desnoods nog wilde verdragen je om geldelijke redenen in den weg te zijn. (beschaamd) Of om wat het dan anders wezen mocht (zich herstellend) maar, dat ik tot de overtuiging was gekomen, hoe ook mijn liefde je tot een last begon te worden en dat ik dat onmogelijk langer uit kon houden, omdat dat voor een vrouw het aller-vernederendste is.
(verveeld)
Wees dankbaar, dat je geschrijf me niet onder de oogen gekomen is.
(dreigend)
Je bent dus op den besten weg ons huwelijk te schande te maken.
Wanneer je door je huwelijk een afkeer van me kreeg en je bent te laf om je van dat juk te bevrijden, dan is het al een schande.
(terwijl hij weer als te voren aan tafel plaats neemt)
Wie zegt je dat het vòòr ons huwelijk anders was?
(schokt tesamen als kreeg ze een slag in het aangezicht).
| |
| |
(licht beschaamd)
Ik heb je van te voren gewaarschuwd over deze dingen te beginnen.
(nog half verward)
Ben ik er dan over aangevangen. (zich herstellend) Ja. Maar na wat je zooeven hebt gezegd, kunnen we niet meer terug.
Weet wel wat je begint. Misschien dat je hooren en zien vergaat! (Pauze) .
Voel jij dan ook niet, dat we niet anders meer kunnen. Hoe wat thans gebeuren gaat buiten ons om geschiedt. En hoe ons samenleven door langer zwijgen toch niet meer te redden was geweest.
(onzeker)
Dat weet ik niet. (schamper) Vrouwen weten het altijd beter. (kortaf) Maar zeide je niet, dat er in jouw gevoel voor mij nog geen verandering gekomen was?
(steekt als eenig antwoord den man over tafel haar hand toe).
(neemt de hand der vrouw in de zijne).
(terwijl haar aangezicht door een zweem van hoop beleefd wordt)
Thans merk ik pas de volle zwaarte van de last, die ons leven der laatste jaren heeft terneer gedrukt. (weer angstig) Maar het is alsof hij niet meer afgeschud mag worden en me voor goed verstikken zal.
(norsch-onderbrekend)
Luister nu. Er moet thans blijken of het geen leege woorden zijn, dat je nog van me houdt. Want wanneer het tusschen ons beiden eenmaal tot klaarheid zal zijn gekomen,
| |
| |
dan valt er aan geen scheiding meer te denken. Dat zeg ik je vooruit!
(de hand der vrouw licht streelend)
Herinner je je nog den eersten avond na de huwelijksreis?
Het was je eigen schuld, dat er niemand was om ons te verwelkomen. Je had den dag van onzen terugkeer opzettelijk verheimlijkt.
Dat doet er nu niet toe. Ik vraag je enkel of ons eerste samenzijn als man en vrouw in een eigen thuis ook maar in de verste verte aan je verwachtingen beantwoordde.
Mijn verwachtingen...? Je hadt er wel voor gezorgd, dat die niet meer te hoog gespannen waren. Maar als je het dan wil weten, die avond was voor mij een der ongelukkigste van ons heele huwelijk.
Hebben we dan ongenoegen gehad?
Dien eersten avond ben je al begonnen met me dood te zwijgen. Dien eersten avond al heb je die benauwende stemming als uit den grond doen oprijzen, waarin ik nauwlijks durfde adem te halen. Waarin ik, terwijl ik in het donker naast je lag, dreigde te stikken. Je hebt het me, zonder woorden, toegeschreeuwd, dat ik reeds opgehouden had voor je te bestaan, dat ik je voor immer in den weg was. O, dat ik toen niet weggeloopen ben! Je hadt spijt van je huwelijk, zooals je er thans nog spijt van hebt.
| |
| |
Je schijnt dien avond goed onthouden te hebben. Maar toch is het een vergissing wanneer je meent, dat ik (met nadruk) toen reeds spijt van onze verbinding had.
(tracht haar hand uit die van den man los te maken).
Ik weet alleen nog, dat het me als een nachtmerrie op het lijf viel. Ik trachtte het te verbergen, maar je moest het wel bemerken. Ik begreep natuurlijk - al geloof je dat misschien niet - hoe het jou dien eersten avond daarbij te moede moest zijn. Maar ik kon niet anders. Het was alles sterker dan ik.
(verachtelijk)
Er was een rekening van de hoedemaakster tusschen de brieven en je was buiten jezelve, dat je, als getrouwd man, daar al dadelijk voor hadt op te komen.
Het is met het huwelijk als met de dood.
(laat de hand der vrouw los)
Wie het niet aan den lijve door gemaakt heeft, zal er ook nooit over kunnen oordeelen. Dat gevoel (maakt bewegingen van zich lucht te geven) toen de deur achter ons in het slot viel. Wanneer een ander me zoo iets had verteld, zou ik het niet voor mogelijk hebben gehouden. Ik ben nooit in me leven zoo geschrokken.
(ziet licht verwonderd op).
| |
| |
Daartegen was al wat voorafging nog maar kinderspel. Die dreigende stilte. Dat op eenmaal met zijn beiden van de buitenwereld afgesloten zijn, om - ik begreep het onmiddellijk - in strijd en nogmaals strijd tegenover elkander gesteld te worden.
(verachtelijk)
Hoe iemand zoo praten kan. (dreigend) Maar dan kan je ook niet langer loochenen den eersten dag reeds spijt van ons huwelijk ondervonden te hebben.
(het gezegde overhoorend)
Het viel me als een nachtmerrie op het lijf. Ik wou niet gelooven, dat zoo iets kon voortduren. Ik hoopte iederen dag weer op verandering. Maar de wetenschap... (met nadruk) de wetenschap voor het gansche leven aan elkander gebonden te zijn, verstikte alle gevoel in me. Je was zoo dicht binnen mijn bereik, dat het op eenmaal niet meer de moeite scheen te loonen de hand naar je uit te strekken; we konden nog zoo lang samen praten, dat de woorden me al van te voren in den mond bestierven, dat... Maar ook jij moet in die dagen toch iets dergelijks hebben ondervonden?
Wel had ik onder de verandering in je wezen zwaar te lijden. Maar ik was zoo gelukkig je vrouw te zijn geworden, dat ook ik niet gelooven kon, dat het iets blijvends wezen zou. Ik hoopte nog, dat je je aan de beperking van ons samenleven zou gewennen, zooals toch iedere verstandige man zich in het huwelijk moet schikken.
| |
| |
(toestemmend knikkend)
De toestand werd met den dag onhoudbaarder. (als voor zich zelf) Toen zijn we begonnen afleiding buitenshuis te zoeken. (opgewekter) Maar alsof de duivel ermee speelde, het mocht niet baten; waar jij je amuseerde daar beviel het mij niet. Of omgekeerd. En de menschen, die jou graag hadden, konden mij niet luchten of zien. (levendig) Kwamen we niet telkens met de kous op de kop weer thuis?
Ik was blij, dat het uitgaan je niet langer aanstond. Ik bleef het allerliefste thuis. Vooral wanneer ik je eenigermate met jezelf en mij verzoend wist.
Een tijd lang had het dan den schijn, of alles nog tusschen ons terecht zou komen. Aan jou heeft het waarlijk niet gelegen, wanneer het anders liep. (gaat wat gemakkelijker verzitten) Men zegt wel eens, dat wie een hond wil slaan ook gemakkelijk een stok vindt. Ik zou niet weten, waar ik hem van daan had moeten halen. Nee, dat zal ik je altijd blijven nageven, zooals jij voor je huishouden bent. (blikt goedkeurend het vertrek rond) En dan je zorg voor mij.
(ijverend)
Daarin had ik in jou het beste voorbeeld. Je hebt meer dan goed voor me gezorgd. Kleinlijk was je nooit. Daarbij je zin voor orde, je waarheidsliefde... (zich onderbrekend) O, is het geen zonde en jammer, dat twee menschen, die in alle andere opzichten zoo goed bij elkander passen, om een niets (verachtelijk) om een stemming,
| |
| |
als met geweld uit elkander moeten worden gedreven.
(het gezegde niet beachtend)
Daarom kon ik - ook met de beste wil - niet als de meeste anderen te werk gaan. Die vinden een stok en slaan er hun huwelijk mede kort en klein. Daarbij liet je me mijn volle vrijheid, ook toen ik begon je 's avonds alleen thuis te laten.
Ik stelde, zooals ook thans nog, een onbeperkt vertrouwen in je.
(spottend)
En toch ben je jaloersch!
Ik was het. Nu niet meer. Het spreekt wel van zelf, dat ik er mij niet zonder zelf-overwinning in kon voegen, dat je zoo spoedig alweer je eigen wegen ging. Maar wanneer ik één ding zeker wist, dan was het, dat er met dwang voor mij niets te bereiken viel. (triumfeerend) En je hadt er dan ook spoedig meer dan genoeg van.
(onwillig)
Je hadt reeds een te zeker bezit van mijn leven genomen. Het was met mij geen vleesch en ook geen visch meer. Want wanneer ik de benauwing thuis ontvlucht was en ik zat dan eindelijk ergens alleen, dan vervloekt, dan liet het me ten slotte toch geen rust. Dan zag ik jou verdrietig alleen zitten. Dan was het toch weer half werk, want je zult toch wel begrepen hebben, dat, wanneer ik zoo wegliep, dat ik dan tenminste in gedachten met je breken wou.
| |
| |
(kort)
Ik bedoel, dat ik me dan trachtte te verbeelden ook in werkelijkheid reeds van je gescheiden te zijn.
Soms gelukte het me, zoo alleen gezeten, me in een scheiding scherper dan in werkelijkheid in te denken, maar om dan tevens te bemerken, (kort) hoe dat tusschen ons reeds tot een onmogelijkheid geworden was.
(beslist)
Dat is voor mij een bewijs, dat ook jij nog altijd van me houdt.
(zich zelf verbeterend)
Dat ik tijdens ons beider leven een scheiding niet verdragen zou. Want ik heb door de mislukking van mijn huwelijk alle zelf-vertrouwen ingeboet en ik kon niet meer opnieuw beginnen. Ik ben een levend-doode geworden. (heftiger) Maar jij, jij zoudt - eenmaal gescheiden - weer opleven en een geheel nieuwen aanvang kunnen maken.
(overhoorend)
En mag ik nu eindelijk eens wat zeggen. Je bent in hooge mate overspannen. Verder niets. Heb ik je je vrijheid niet gelaten? Ben je niet zoo lang als het je maar aanstond je eigen wegen gegaan. Je bent teruggekomen. (triumfeerend) Je bent teruggekomen. En nu weet je zelf niet meer wat je eigenlijk wilt. Maar ik zeg je handel niet lichtvaardig. Ik zeg je, dat je (met nadruk) zonder het zelf te weten nog van me houdt. Want je hebt van den beginne af van me gehouden. Ik
| |
| |
weet het. (overtuigend) Waarom anders had je een arme vrouw getrouwd. (eenvoudig) En ons huwelijk zelf bewijst het ook. Nooit was je me ontrouw (staat bij ingeving van tafel op en omhelst den man, die zich dit onwillig laat welgevallen) .
(de vrouw van zich afduwend, half in scherts)
Ik moet het opgeven je ooit meer kwijt te raken.
(weer op haar plaats terugkeerend, als ware door het besprokene ook al het verdere afgedaan)
Wees blij, dat je een verstandige vrouw hebt met wie je praten kan. (eenvoudig) Waar zou ik ook heengaan? Wij zijn man en vrouw en mijn plaats is hier bij jou. (plagend) Zal ik je eens werkelijk alleen laten. Ik weet wel wie er om mijn terugkomst bedelen kwam.
(norsch)
Daarin zit het hem juist.
Maar dan moet je toch toegeven, dat je zelf niet meer weet wat je eigenlijk wilt. Nee, je bent nu wat overspannen. Overdag werk je hard in je kantoor. Dan eet je vlug en zit weer met je boeken of je composities. Het is te veel en het maakt je van streek. Dan wijt je je slechte stemming aan je huwelijk. Dan behandel je me brutaal en onrechtvaardig. Maar je vergeet, dat de fout enkel in jezelve ligt en het was voor mij al veel gewonnen, wanneer je toe wilde geven, dat ik niet meer op me kan nemen dan ik al doe.
(half spottend)
Nooit had ik een passender
| |
| |
vrouw kunnen vinden. Zelfs de keeren dat ik me aan haar vergreep...
(verontwaardigd)
Hoe durf je! Maar ook daarin heb je geleerd je te beheerschen. En zoo zal het verder gaan. Zoo moet het geleidelijk tusschen ons beter worden. Maar stoot me niet langer van je af. Meer verlang ik niet. Ik ben met zoo weinig tevreden. O, niet meer deze hartelooze bejegening. (beslist) Er moèt verandering komen. Ik ben nog te jong om aan jouw gedrukte stemmingen te gronde te gaan. En wanneer jij de kracht niet vindt, dan moet ik handelen.
Om mij behoef je niet bezorgd te zijn. Ik vind mijn weg. Morgen aan den dag was ik in betrekking.
(vertwijfeld)
Maar wat wil je dan wèl?
Deze voldoening zou ik de buitenwereld dan toch niet gunnen. Wat moet er achter me om gelachen zijn toen ik trouwde. Hoe blonk me het leedvermaak van alle kanten tegen. En dan weer open kaart te moeten spelen. Klein bijgeven dat het een vergissing was. (dreigend) Nooit van zijn leven. Al is het wijntje ook nog zoo wrang, het blijft op tafel.
Ik zou toch voorloopig naar mijn moeder kunnen gaan. Zoogenaamd voor mijn gezondheid. Jij blijft hier met de dienstmeid. Wat merkt de buitenwereld daar verder van.
| |
| |
Vrouwen-logica. Je blijft blind voor het fatale in onzen toestand. Je merkt niet, hoe we door zoo te praten immer dichter in elkander verward raken in plaats tot klaarheid te komen. (dreigend) Je zult niet rusten voor je even ongelukkig bent als ik!
Wanneer je je ongelukkig voelt, heb ik als je vrouw het recht om de oorzaak daarvan te weten.
(als tot zich zelf)
De maat loopt vol. (buigt zich met beide armen op tafel wat meer tot de vrouw) Luister nu eens kalm naar me. Van een scheiding, zooals jij die thans bedoelt, kan tusschen ons nimmer sprake zijn. Ik ben er de man niet naar om, wat ik eenmaal op touw gezet heb, weer ongedaan te maken. Daarmee wil ik niet zeggen, dat het huwelijk voor mij een heilige zaak is. Maar ik gun mijn omgeving deze voldoening nu eenmaal niet. (met nadruk) Het zal dus niet gebeuren. (koel) Van den anderen kant is het een toestand, die me al sinds lang niet meer bevalt. Maar dat is dan ook zoowat het eenige, dat ik er met beslistheid van kan zeggen. (zich bezinnend) Behalve dan misschien dat het een nadeeligen invloed uitoefent op me werk.
Dan moet je of van je huwelijk of van je werk afstand doen.
(spottend)
Wel kijk eens aan, hoe zij dat alles weet.
(verachtelijk)
Denk je misschien, dat je, ongetrouwd zijnde, meer voor je zelf werken zou. Wat doen je vrijgezellen-kennissen?
| |
| |
Luister nu verder. Dat alles heb ik natuurlijk ook al overlegd. Ik weet heel goed, hoe ik, ongetrouwd zijnde, er evenmin als die anderen toe zou komen alleen op me kamer te gaan zitten werken. Soms echter geloof ik ook wel het tegendeel. Maar dat doet er hier niet toe. Ik wil maar zeggen, dat ik dus in mijn huwelijk de gelegenheid heb gevonden om te werken. (goedkeurend) Ook daarin ben je dus de passende vrouw voor me. (zich wat verschikkend) Maar nu is het zich weersprekende daàr weer bij, dat ik meen te merken, hoe dat werken, dat door mijn huwelijk mogelijk is, door datzelfde huwelijk getroubleerd wordt. Kan je me volgen?
Het kost me moeite dat te begrijpen. Je hebt tot nu toe nimmer over je werk met mij gesproken.
Eens moet de eerste keer zijn en ik zal trachten het je uiteen te zetten. Want het is een tamelijk ernstige zaak. Ook heeft mijn werk er verder niets meer mede te maken. Het komt daarop neer, dat ik in een toestand ben geraakt, die me niet bevalt, maar waarvan ik tevens weet, dat, wanneer ik ermede breek, het me naar alle waarschijnlijkheid nog slechter zal moeten gaan. Ik zal me dus wel wachten er (met nadruk) zèlf verandering in te brengen. Ik kon er later gruwbare spijt van hebben. Begrijp je me zoo ongeveer?
Je laat dus alles aan het toeval over?
| |
| |
(nauw hoorbaar)
Durf je het uit te spreken waarop je eigenlijk wacht.
Een vraag nog. Is je werk je meer waard dan ons samenleven. Heb je daar al over nagedacht.
Het een is me even onzeker als het ander. Soms geloof ik voor mijn werk iets van liefde te gevoelen. Maar dan komt de teleurstelling.
Je oratorium is toch met veel lof besproken. En wanneer je niet van je werk hield, hoe kon je je er dan zoo jaren lang met opoffering aan wijden?
Dat kan je met hetzelfde recht van ons huwelijk beweren.
(zucht)
Hoe meer ik er over nadenk, hoe raadselachtiger het mij wordt waarom je eigenlijk getrouwd bent. (zich herstellend, half spottend) Ik heb je niet gevraagd!
(lacht, dan, kort-af, terwijl hij de vrouw begint te fixeeren)
Wanneer je het dan wil weten. Ik ben getrouwd omdat mijn vrijgezellen-leven in verkeerde banen leidde.
(eenvoudig)
Men mag alleen maar trouwen, wanneer men daarmede de neiging van zijn hart volgt.
(overhoorend)
Ik moest er wel op de een of andere manier een einde aan maken.
| |
| |
(argwanend)
Waarom heb je me daar dan voor ons huwelijk nimmer over gesproken?
Misschien was het beter geweest, wanneer ik het gedaan had. Maar hadden we niet allebei onder het verleden een streep gezet?
(met haar jalouzie kampend)
Waarom begin je er dan na zoo'n langen tijd pas over. (zich niet meer beheerschend) Dat is voor mij het bewijs, dat je met dat verleden nog niet gebroken hebt!
(verveeld)
Ik had moeten weten, dat vrouwen de waarheid niet verdragen kunnen.
(zich immer meer opwindend)
De waarheid! Het is de eerste maal, dat je je verwaardigt met mij op zoo iets in te gaan. Maar nou laat ik me ook niet langer met halve woorden afschepen. De maat is vol. Je bent te ver gegaan om nog terug te keeren. (tartend) Ik moet en zal thans de volle waarheid hooren.
(verachtelijk)
Je wilt leugens hooren. Je wacht slechts op de bevestiging van je ongegronde jalouzie. (dreigend) Maar weet dan, dat het hier om dingen gaat, waarmede vrouwen (met nadruk) in den letterlijken zin van het woord niets hebben uit te staan. Nog is het tijd je er buiten te houden.
Wanneer je thans nog zweeg, zou het me geen rust meer laten, zoodra ik hier weer alleen moest blijven. (vertwijfeld) Maar kan er dan tusschen man en vrouw iets onuitsprekelijks bestaan!
(het gezegde niet beachtend)
Herinner je je
| |
| |
nog uit je catechismus, wat daar over de kennis des onderscheids geschreven staat?
(eenvoudig)
Door de kennis des onderscheids leerden man en vrouw zich voor elkander te schamen.
Maar leerden tevens, hoe zij onafwijsbaar voor elkander geschapen waren en dat er dus nog een grootere zonde moest bestaan, dan de door hen bedrevene.
(wil zich van tafel verheffen).
(vrouw met blik terughoudend)
Dat met die kennis des onderscheids de spot gedreven kan worden en men dus trouwen kan om van twee kwaden het allerslechtste te vermijden. (Kleine pauze. Uit de verte drijft klokken-gelui over) .
(fluisterend)
Zeg nog, dat het niet waar is. Dat het enkel een benauwde droom is.
(licht beschaamd)
Ik heb je van te voren gewaarschuwd. (dan koel) Maar nu moet je ook inzien, dat er na mijn (schamper) bekentenis tusschen ons beiden nimmer meer van een scheiding sprake kan wezen. Dat zal je toch wel inzien. Wie anders had ik tot mijn vertrouwde kunnen maken. Maar ik kan je met deze wetenschap niet meer in haat of tweedracht van me weg laten gaan. Neen, spreek nu niet overijld...
(vreemd)
Ik ben dood-kalm.
Je moet thans met jezelf te rade gaan of het geen leege bewering was, dat je nog van me houdt. En
| |
| |
ook zelfs dan, wanneer het tegendeel mocht blijken, dan nog heb je geen keuze meer. Ons blijft niets anders over dan zoo verder te leven. En hiermede zijn we weer op ons punt van uitgang aangekomen.
(zenuwachtig met de vingers in het tafelkleed krampend)
Zeg me nog dat eene. Is het je gelukt... (buigt beschaamd het hoofd) Is mijn eenzaam troosteloos leven dezer lange jaren niet tevergeefsch geweest.
(korte aarzeling, liegt)
Het is tevergeefsch geweest.
(valt met het gelaat in de handen op tafel).
(staat op, gaat eenige malen tusschen wand en tafel op en neer, komt dan, ernstig en met deernis, naast de vrouw).
(na een wijle, gedempt en toch dwingend)
Berta.
(daar de vrouw niet schijnt te hooren, raakt de man vluchtig haar schouder aan. Bij deze aanraking schokt de vrouw tezamen, springt dan vol ontzetting op en deinst achterwaarts van tafel af).
(krijschend)
Je bent... je bent... de duivel!
(lacht pijnlijk en maakt een afwerend gebaar).
(moeizaam)
Durf je te loochenen, dat je door je zwijgen me geprikkeld hebt tot vragen. Dat je me met voorbedachte rade heb gedwongen immer verder te gaan, om me dan... (radeloos) om dan zonder erbarmen alles in me te vermoorden.
| |
| |
(toonloos)
Wanneer het zoo gebeurde, is het onbewust geschied.
(handen-wringend)
O, deze woorden, deze afschuwelijke woorden (afwerend) striemende zweepslagen. (smeekend) Maar neen, maar neen. Van morgen bij het opstaan heb ik hem gezoend. Zoo even nog (in uiterste bevreemding) zoo even nog zag ik mijn man hier binnen komen.
(norsch)
Die zal je hier nog voor jaar en dag zien in en uitgaan.
(zinkt onbeholpen in een stoel terug).
(Kleine pauze, tijdens welke men in de woning hoort aanbellen).
Vrouw, Berta, kom tot je zelve. (er wordt aan de kamerdeur geklopt) .
Ja! (de vrouw tracht zich eenigermate te herstellen) .
(onbevangen, blijkbaar aan oneenigheid tusschen man en vrouw gewend)
Daar is een meneer om meneer te spreken. Maar hij wil zijn naam niet zeggen.
O nee. Het is een vroolijke oude heer. Ik denk, dat hij meneer verrassen wil.
(achter dienstmeisje de kamer uit, laat de deur wat aanstaan. In het portaal hoort men zwaarlijvig lachen van den ouden heer, onderbroken door kort-verwonderde uitroepen van den man. De vrouw staat besluiteloos op en neemt
| |
| |
dan, van het licht afgewend, aan tafel plaats).
(tracht zich te verweren tegen den man, die hem de kamer binnen dringt).
Nee, nee, waarachtig niet, het is geen tijd voor een bezoek. Ah, mevrouw, pardon, nee, nee... (hij blijft naast de deur koddig aan de wand gedrukt staan) .
(lachend)
Kom, kom, meneer Melchers. (tot de vrouw) Kom Berta, mag ik je eens even bekend maken. (tot den heer) Mijn vrouw. (opgewekt) Den heer Melchers, van wien ik je uit mijn Parijschen tijd zoo dikwijls verteld heb.
(dwingt zich tot een glimlach van herinnering).
(lacht overdadig, gaat de vrouw tegemoet, buigt, kust haar eerbiedig de hand)
Mevrouwtje, Uw gehoorzame dienaar. (richt zich op en blikt nieuwsgierig de kamer rond) En wanneer me ooit iets plezier gedaan heeft, dan was het wel toen ik hoorde, dat mijn jonge vriend hier (hij legt den man voor een oogenblik de hand op de schouder) in de veilige haven van het huwelijk was aangeland. (dreigt den man met de vinger) Maar een kennisgeving heeft hij me niet gestuurd. (doet handen-wrijvend een paar schreden door de kamer) Alleraardigst. Alleraardigst.
Nee, meneer Melchers, gaat U nou eerst eens kalm hier zitten en voor we verder gaan (met een blik van verstandhouding tot de vrouw) mogen we erop rekenen, dat U vanavond onze gast is?
Allervriendelijkst. (plaatsnemend, met een bui-
| |
| |
ging tot de vrouw) Allervriendelijkst. Dat wil zeggen. (weer opstaand) Wanneer ik dan mag komen zooals ik hier ben (doet een paar stappen terug en breidt zijn pandjes-jas wat uit) .
Wel, zeker, plichtplegingen ook nog. Of het al niet mooi genoeg is. Maar weet U wel, meneer Melchers, dat U in al die tijd heelemaal niets veranderd is?
(weer plaatsnemend)
Voor twintig jaar was dat een compliment geweest. (opstaand) Maar nee, het gaat niet, dat wil zeggen, verbinden kan ik me voor vanavond niet. Hoe jammer. (met een buiging naar de vrouw) Allerongelukkigst. Maar U zult begrijpen, wanneer men voor een enkel Zondagje even overwipt. (lachend tot den man) Ja, dat geheugen, men ziet het niet, maar dàt verandert zich.
Dan blijft U koffie-drinken.
(overhoorend),
gaat handenwrijvend door de kamer) Alleraardigst. Alleraardigst. (met een buiging tot de vrouw) Maar hoe kan het ook anders. (dan zakelijk) Zeker alles nieuwe buurten hier?
(opgestaan)
Hiernaast mijn kleine werkkamer met onze gemeenschappelijke vleugel. (de vrouw opdwingend) Kom Berta, meneer Melchers is nieuwsgierig. We doen het beste hem eerst ons huis eens te laten zien.
(den voorhang uiteenslaand)
Neen, waarlijk...
(de drie personen verlaten de kamer)
|
|