gelooft, sterft ook niet. Hebbel heeft dat gezegd en er zit allerhand achter. O.a., dat er in de sfeer van het denken met de dood te onderhandelen valt. Alles goed en wel, maar ik schaam mij niet te bekennen, dat al schrijvende over dit ‘onderwerp’ mij op eenmaal een adem-beklemmende angst overvalt.
Waarop komt dit alles tenslotte neer? Het komt daarop neer, dat, nu eens onder deze, dan weer onder gene vorm, het onbegrijpelijke door het denken wordt uitgespeeld om angst en verslagenheid teweeg te brengen. Het denken opereert daarbij met het ondoorgrondelijke als iets, dat onloochenbaar vaststaat en waarmede het overigens niets te maken heeft. Het wijst op het onkenbare als op iets huiveringwekkends, zonder tot het inzicht te geraken, dat het onbegrijpelijke - zoals trouwens in het woord zelf ligt opgesloten - alleen maar bestaan kan zolang er van denken sprake is. Dat het onbegrijpelijke zich enkel in de sfeer van het denken op kan doen en wel als een kenmerk, dat het denken omtrent zichzelf heeft uitgedacht. Een weten van zich, zij het dan als beperkt, maar als weten van zich dus een kenmerk van bewustheid voor het denken.
Hoe paradoxaal het op het eerste gezicht ook moge klinken, dat juist het onbegrijpelijke een kenmerk van bewustheid zoude zijn, eenmaal met deze gedachte vertrouwd, blijft er van de verschrikking, die het ondoorgrondelijke uitoefent, steeds minder over. In de plaats van een besef van onmacht treedt een verheffend gevoel door de wetenschap, dat het denken in staat blijkt zichzelf - zonder enig vreemd hulpmiddel - tot het voorwerp zijner eigen beschouwing te maken en tenslotte iets, hoe negatief dan ook, omtrent zichzelf te weten te komen. Het onbegrijpelijke, als weten van zich, vertoont daarmede zijn begrijpelijke kant en wanneer hiertegen het bezwaar geopperd werd, dat het dan opnieuw onbegrijpelijk blijft, waar het denken zijn vermogen tot zelfbeschouwing vandaan heeft en dus evenzeer onverstaanbaar blijft, hoe het tenslotte aan dat onbegrijpelijke zelf komt - het onbegrijpelijke van het onbegrijpelijke - dan ware daarop voorlopig te antwoorden, dat de ondoorgrondelijkheid van een vermogen