Eens droomde ik aan het wandelen te zijn en zekere kleine behoefte die men geheel aangekleed niet pleegt te verrichten, al wandelende te doen. Tijdens mijn droom ondervond ik er ook niet de geringste stoornis van. Ik wandelde onbekommerd verder. De volgende ochtend echter op weg naar het kantoor, in de tram de krant lezende, vestigde een mannelijk vis-à-vis diskreet mijne aandacht erop, dat mijn kleding ‘niet geheel in orde was’. En ziedaar, wat in mijn droom ten onrechte gesloten gebleven was, stond in de nieuwe dag al even ten onrechte open. Iets wat mij in het publiek mijn ganse leven nog niet overkomen was.
Ik herinner mij een andere, minder drastische, droom. Ik droomde 's avonds ergens in een koffiehuis te zitten. In het midden van de zaal sprenkelde een fonteintje tussen varens. Aan een tafeltje in mijn nabijheid kreeg een dame een hevige neusbloeding. Een voorbijkomende kelner rukte haar haar bloeddoordrenkte zakdoek uit de hand en wierp die tussen de varens in het fonteintje, dat daarop flonkerend bloed spoot. In datzelfde ogenblik kreeg ìk een hevige neusbloeding, die ik met mijn zakdoek begon te stelpen, tot hij bloedrood was, door en door. Toen rukte de kelner ook mij in het voorbijgaan mijn zakdoek uit de hand, gooide hem eveneens in het fonteintje, dat daarna weer helder water opwierp.
Deze droom zou ik mij waarschijnlijk nooit meer herinnerd hebben, wanneer ik niet - 's morgens daarop - mij in de gootsteen wassende en mij vooroverbukkend, op eenmaal een hevige neusbloeding gekregen had, iets wat mij sinds jaren niet gebeurd was.
Ik geef deze dingen, zoals ze zijn. Zonder te trachten er een verklaring voor te vinden en ook afgezien van de vraag, of zij wel bijzondere belangstelling verdienen. Want zelfs wanneer het droomleven en de buitenwereld in het tijdelijke tezamen vallen, zo kan het in droomtoestand aanschouwen van de werkelijke tijd aan een louter toeval worden toegeschreven. Dromende toch kan men ieder willekeurig uur aanschouwen en het ganse voorval verliest hiermede zijn eigenaardige bekoring, die voor mij juist daarin bestaat, dat het geestelijke en het materiële niet alleen verbonden zijn - wie kan daar eigen-