waardoor de sterrenhemel met de vrije maansikkel tot een veld vol lichtende bloemen werd. Tot een zilver doorweven gordijn, een luisterrijk ornament. Een ornament vooral. Een or - na - ment. Ik heb dat woord verscheidene malen herhaald en merkte, hoe er de angst, die tot nog toe bij de concrete voorstelling der wereldruimte in mij opkroop, door teruggehouden werd. Die concrete voorstelling zelf werd van een geheel nieuwe atmosfeer doortrokken. Het ging ook om een ornament en niet zo alles - overweldigend dus was deze sterrenopeenhoping. Of beter: onveranderlijk geweldig, onloochenbaar verschrikkelijk, maar tegelijkertijd toch iets anders. Tevens ook iets anders. Misschien wel iets lieflijks. Meer wist ik voorlopig niet, maar de onrust, die mij vervuld had, was als ‘door een toverslag’ weggevaagd.
Met de warme dagen is het thans gedaan. De lente was te onnatuurlijk vroeg gekomen. Het is weer somber en guur. Maar ik heb uit die geheimzinnig mooie avonden toch iets blijvends gered. Ik behoef slechts aan dat levend blauwzwart terug te denken, om ook het element weer te vinden, waardoor, wat ik mijn ‘uren met god’ zou willen noemen, hunne verschrikking verliezen. Hun verschrikking. Want te dikwerf nog lijkt het op een samenzijn met de duivel.
Ik weet nu ook, waar die neerslachtigheid vandaan kwam. Er is hier nl. een nieuwe attaché op het tapijt (lees: de verveloze vloer van onze vliering) verschenen. De pierrot is weg. De nieuweling, een ietwat winderig heertje, begon reeds de eerste morgen van zijn komst hoog op te geven van zijn grote vooruitzichten. Hij somde een hele reeks van steden op, waarheen hij - steeds klimmende in rang - dacht overgeplaatst te worden. Het irriteerde mij, omdat ik hem benijdde, want het gebeurde juist op een dier dagen, toen ik alle zelfvertrouwen verloren had. Ik sprak hem tegen in dìe zin, dat dergelijke verplaatsingen en mutaties tegen een geestelijk leven geen verdere betekenis hadden. Hij meende, dat het één geen beletsel voor het ander behoefde te wezen. Innerlijk moest ik hem gelijk geven, maar werd daardoor natuurlijk tot nog meer verzet geprikkeld. Ik verloor mij in allerhand gemeenplaatsen en eenmaal alleen overmeesterde mij de ontstem-