Het onuitsprekelijke
(1968)–J. van Oudshoorn– Auteursrechtelijk beschermd3. Maart 1905Hartelijk dank voor je briefje, dat zich met het mijne gekruist moet hebben. Ja, wees maar blij rustig in patria te zijn gebleven! Met die vrijheid en dat gevoel van rijkdom hier is het larie hoor. Ik voel me als een snoek op het droge. Ik heb het erg slecht getroffen, waar ik thans woon. Een uiterst deprimerende omgeving. Die kleermaker lijkt me niet wel bij het hoofd. Het is een Poolse jood met een lange grauwe baard en, - niet genoeg, dat hij een dialect spreekt, dat ik maar half versta - blijft hij voortdurend midden in zijn zinnen steken en staart me dan met lege ogen hulpeloos aan. Ook is er een kleine hond, een fret, waarvan men er hier heel veel ziet. Die schijnt zijn gestorven meesteres maar niet te kunnen vergeten en maakt een nog neerslachtiger indruk dan zijn baas. Daarbij is het een bijzonder donkere woning; in de gang naar het privaat moet men op de tast zijn weg zoeken. Een ware sterfhuisatmosfeer. Ook van mijn moeder kreeg ik weinig opwekkende berichten. Ik had het kunnen voorzien, waar zij zo eenzaam achter blijft. Maar er was geen keuze meer. Mijn plaats moest vrij komen voor het neefje van de chef.Ga naar eind1 Bij een weigering om te vertrekken, had men mij het leven zuur genoeg gemaakt en later mij daarover beklagende, dan had het natuurlijk geheten: ja, waarom ben je dan indertijd niet weggegaan. Zo draait het ambtelijk raderwerk en slingert iemand zonder protectie tenslotte van zijn vaste ankerplaatsen. Wil je geloven, dat in sommige benarde ogenblikken, ik ertoe gekomen ben in die mensen daar bijna helse machten te zien! Maar zo erg zal het wel niet zijn. Wanneer mijn moeder maar eerst weer wat op orde gekomen is. Ik zal haar raden mijn kamertje te verhuren. 's Avonds bij haar thuiskomst - ze ging iedere avond kaartspelen - kwam ze nog altijd even bij me | |
[pagina 11]
| |
praten. Ik zat dan te lezen en zij bleef, met haar mantel om en haar hoed op, aan mijn bed staan. Dat was zo gewoonte geworden. Thans is die lege kamer in de donkere woning haar een gruwel geworden. Soms meen ik dat nog levendiger door te maken dan zij zelf. Want zij weet niet waar ik ben, zij kent mijn omgeving hier niet. Maar ik, in die enkele felle momenten, dat ik zo onuitsprekelijk naar haar en mijn vroeger leventje daar terugverlang, ik zie haar met een schuwe blik aan mijn kamertje voorbijgaan. Ik doorvoel die donkere leegte daar als een graf, zonder er hier in me zelf iets anders voor in de plaats te vinden. Dan stuit ik op een innerlijke leegte, waarin ik niet meer capabel ben tot smart en enkel nog besef, dat zij er het ergste aan toe is. Daarom ook verzet ik er mij energisch tegen mijn gedachten in die richting de vrije loop te laten Want het enig afdoende zou wezen weer terug te keren, het gebeurde ongedaan te maken. Maar dat kan natuurlijk niet en zo blijft mij slechts het goede voornemen over haar naar krachten bij te staan. Goede voornemens, waarde S., zijn een twijfelachtige waar. Ze brachten voorlopig niets dan de negatieve ervaring hier nog immer niet op de goede weg te zijn. Het blijft een kwestie van piasters. Mijn kamer - een slaaphokje voor aan straat, zo klein, dat ik er tussen de weinige meubelen nauwelijks om kan vallen - kan niet goedkoper. Maar het in de restauratie eten verslindt tot nu toe de rest van mijn geld. Dat kan op den duur zo niet blijven gaan, vooral waar ik een groot gedeelte van de dag toch nog met een hongerige maag moet rondlopen. Er wordt hier n.l. 's avonds pas tegen half acht gegeten en vooral tegen vijf uur krijg ik het dan te kwaad. Een paar maal ben ik reeds om die tijd een eethuis binnengelopen, maar daar zit dan niemand. Het licht brandt niet. De kelners zijn naar huis. Dat is werkelijk te triest en dan heeft men 's avonds om acht uur toch weer honger. Eenmaal probeerde ik het met brood en eieren en wat melk op mijn kamertje. Een soort Hollands koffiedrinken, maar 's avonds thuiskomend was de rommel nog niet opgeruimd. Ik ga dus trachten in een pensionaat onder dak te komen. Alles bij alles voel ik mij tamelijk uitgewist, leef zuiver automatisch. Voor de hoge trottoirs is thans | |
[pagina 12]
| |
dat hongergevoel in de plaats gekomen, dat de verandering in mijn toestand telkens weer merkbaar maakt. En een kasboekje, waarin ik elke avond mijn uitgaven tot in de kleinste details noteer. Zeer nodig, waar mijn traktement dat van een winkelbediende hier niet te boven gaat. Tenslotte hoop ik je niet de indruk te hebben gegeven hier ongelukkig, of zelfs maar ontevreden te zijn. Als gezegd heb ik met een innerlijke leegte kennis gemaakt, die mij, op dat punt reeds niet verwend, toch enigszins verwonderd heeft. Meer dan de nieuwe wereldstadomgeving. Daarin vind ik reeds zonder veel moeite mijn weg. Ik heb zelfs al een vaste avondwandeling. Een van de punten, waar ik onwillekeurig nogal eens verdwaal, is een brug in het midden van de stad, vanwaar men over het donkere water, in een vrije ruimte tussen de huizen, de treinen af en aan ziet rijden.Ga naar eind1 Als op een toverlantaarnplaatje en het wekt dan ook verre jeugdherinnering. De brug is zo gebouwd, dat hij meeveert onder het verkeer, dat daar geweldig druk is. De beweging in de brug is duidelijk te bespeuren en vooral in den beginne gaf dat een eigenaardige gewaarwording. Daar te staan en op het geheimzinnig leven van de stad zachtjes mee op en neer te deinen. Misschien dat ik er daarom half onbewust terugkeer. Misschien ook omdat de verlorenheid, waarin ik tot nu toe leef, daar nog telkens tot dat beloftevolle gevoel van vrijheid opgevoerd wordt. Aansluiting met mensen, behalve de onvermijdelijke, oppervlakkige, is mij nog niet gelukt. Omtrent die mensen en ook over mijn werkkring hier een andermaal iets naders. Genoeg voor heden. Ik ga trachten ergens wat eetbaars naar binnen te slaan, na al schrijvende mijn maag met een sigaret en een glas water te hebben verschalkt. Houd je maar goed en groet de wederzijdse kennissen bij gelegenheid eens van me. |