| |
| |
| |
[XI]
Daniël was korte tijd wat ongesteld geweest. Dagen te voren reeds had hij zich niet normaal gevoeld. Last van bemoeizucht. Zo had hij het voor een tot bloedens toe afgejakkerd paard opgenomen. Iets wat helemaal niet in zijn aard lag. Was het te verwonderen dat hij het publiek nog tegen zich kreeg ook?
Met een lichte aandoening van de blinde darm had hij dan het bed moeten houden. Een operatie, met de daaraan verbonden ziekenhuiskosten, bleek gelukkig niet nodig. Van dit schrikbeeld bevrijd, had Daniël, in bijna volslagen afzondering, aangename dagen doorgebracht, die hem gelegenheid verschaften het eindelijk met zich zelf eens te worden.... Want dat er, zodra hij weer op de been was, iets beslissends gebeuren moest, stond nu vast. Trouwens, hij voelde zich reeds heel wat beter en had een tweede medicijnfles, thans met het etiket ‘Gebruik bekend’ voorzien, heimelijk leeg gegoten. Om de kleurloze inhoud er van voor iets pittigers te verwisselen....
Achter in de uitbouw hoorde Daniël van hetgeen er in het eigenlijke huis gebeurde niets.
| |
| |
Ziekenbezoek - behalve Doortjes vader - had zich nog niet aangemeld. Op de daartoe bestemde uren bracht Doortje hem zijn maaltijden. Verdere verpleging harerzijds had hij weten te vermijden. De discrete handgrepen, nodig om de voorgeschreven warme compressen aan te leggen, werden door hem zelf verricht. Doortje had de schouders opgehaald. Van dit ziektegeval dacht zij het hare.
Daar Daniël in de uitbouw 's avonds geen licht wilde hebben, kon Doortje hem daar dan geen gezelschap houden. Overdag had zij er geen tijd voor. Wanneer zij - als gewoonlijk pas laat - zelf slapen ging en aarzelend het licht had aangeknipt, vond zij Daniël nog half in de kussens overeind wakker, alsof zij hem eerst voor een kwartier verlaten had. Hoe iemand, zonder iets uit te voeren, door die donkere lege uren heen kwam, was haar een raadsel.... Voor een verlegen vraag van Doortje, of Daniël tijdens zijn ziekte liever alleen wilde slapen, of zij hem hier 's nachts misschien ‘in de weg’ was, had hij slechts een vergoelijkend lachje over gehad. ‘Hoe kom je er bij? Jij, en me in de weg zijn! Maar, Doortjelief, waar haal je die onzin nu weer van daan? Hoogstens, dat je Daan zich zelf hier in de weg is!’ Toen Doortje de avond voor zijn herstel pas
| |
| |
tegen twaalf uur de uitbouw binnenkwam, informeerde Daniël verwonderd: ‘Is het alweer zo ver?’, - en begreep evenmin, hoe voor iemand, die vol ongeduld op iets wacht, de tijd zó snel verstrijken kon.
Leefde hij nog wel? En waaròp eigenlijk werd er dan gewacht? - Toen het kort daarna weer donker werd en stil, wreef Daniël met de gebalde vuisten zijn ogen uit, die reeds uren lang zogoed als niets meer hadden gezien. Tot zij leken te branden, en de duisternis, die zich dan weer voor hem ophoopte, steeds dichter werd. Een tintelende loomheid begon zijn leden te doorstromen. Zijn handen gleden krachteloos weer op bed. Met gesloten ogen zonk Daniël diep in de kussens terug. Hij glimlachte.... Een gestalte met een witte vleugelkap boog zich naar hem over. Een non, een ziekenzuster. Van een nuchter, licht vertrek werden de getraliede matglazen vensters zichtbaar. Waarom niet?
Te lang reeds was Daniël met de gedachte vertrouwd, zich op twee plaatsen tegelijk te kunnen bevinden, om zich daarover nog te verwonderen. Enerlei, of het een zomers landschap ergens, of, als thans, zo'n besloten inrichting was. Slechts hetgeen hem fluisterend
| |
| |
toevertrouwd werd, nam ditmaal zijn aandacht in beslag.... Daniël wreef zich de ogen uit.... Eindelijk ook deze zekerheid!
In alles dus wat zijn bijzonder geval hier betrof, was hij de dupe van een dwangvoorstelling. Goed en wel. Maar waarom dan hem zelf daarvan deelgenoot gemaakt? Want dit kon hij, Daniël, toch niet weten, zonder tegelijk te moeten beseffen -, nu, ja - gek te wezen. Verduiveld! Het enige lichtpunt leek zo nog, dat men reeds ergens bezig was, hem van die duivelswaan te genezen!
Gewend ook 's nachts het laatste nieuws onverwijld door te geven, kwam Daniël in het donker overeind.
‘Doortje! Doortje!’ - Geen antwoord. - ‘Weet je, waar ik nu achter gekomen ben?’ Op hetzelfde ogenblik moest de medicijn ‘Gebruik bekend’ haar weldadige invloed op hem uitgeoefend hebben.
Daniël zat in de kleine serre aan zijn lessenaar. Om hem heen was de vloer met tal van verscheurde paperassen bezaaid. Hij maakte schoon schip. ‘Neen, laat maar open!’, riep hij opgewekt tegen Doortje, die ongemerkt de kamerdeur had willen sluiten met het oog op de herrie tijdens het schoonmaken door het
| |
| |
meisje op de gang. ‘Hoe meer leven, hoe beter. Dat stimuleert!’
Even later hoorde Doortje in de keuken, hoe de deur met een verwensing dicht gesmakt werd....
Daniël was bezig een dagboek te vernietigen. Soms keek hij het een of ander blad nog even in, alvorens het te verscheuren en weg te werpen.... Korte opschriften: Een helse dag.... Moord en doodslag om een ei.... Nacht als een graf... De deugniet knielt aan 't bed... De deugniet was Daniël zelf. Hij had dit dagboek, als laatste, gedurende enkele maanden bij vlagen geschreven, om er zich desnoods op te kunnen beroepen, wanneer het tussen hen beiden, op de een of andere manier, verkeerd afgelopen was. Thans leek zulk gekrabbel overbodig niet alleen, maar zelfs gevaarlijk. Want hij had zich stellig voorgenomen, spoorloos te verdwijnen. Maar dan mocht er hier al evenmin iets achter blijven, waarin men zou kunnen snuffelen.
Hoe hij zijn roekeloos plan ten uitvoer brengen moest, en waar hij eigenlijk wilde onderduiken, wist Daniël zelf nog niet. Misschien wel in die duinstreek, door op de eenzaamste paden daar zijn denken nog enkel en met uiterste krachtsinspanning op het nergens te concentreren.
| |
| |
Want, waar het geld voor een verre reis vandaan te halen? Tegenover die nieuwe zekerheid echter, dat welgezinde machten zich zijn geval reeds hadden aangetrokken, dienden al deze bijzaken weg te vallen. Mocht ook zijnerzijds geen poging worden verzuimd, om de helse duivelse ban hier te doorbreken....
Daniël was van de lessenaar overeind gekomen, zonder hem, volgens zijn gewoonte, af te sluiten. Verdere aangelegenheden, om te verbergen of orde op te stellen, had hij hier niet. Hoe Doortje de vrije beschikking over die rente krijgen kon, zou later op de bank wel blijken. Zelf eenmaal ergens ver weg, zou hij er zich wel doorheen slaan. In de vreemde kon je van alles entameren.
Even nog schoot Daniël de mogelijkheid van een radicaler vlucht te binnen. Hij begon zachtjes te fluiten. Van de baan! Hier nog het een of ander aanpakken? Om het maandelijks tekort te dekken? Trachten, dit huwelijk nog te redden? Hij haalde de schouders op. Tot dit alles was hem de weg reeds versperd. Dus nogmaals: er uit! zou André zeggen. Voor goed!.... Om te beginnen, diende daartoe van een buitenlands paspoort werk te worden gemaakt....
| |
| |
Zij hadden, als gewoonlijk, de avond zwijgend doorgebracht. Daniël zat te lezen; Doortje was met verstelwerk bezig.
‘Je ziet er de laatste tijd niet goed uit.’
Het was Daniël, die de stilte verbroken had. Hij klapte het boek dicht. Het werd tijd om in de uitbouw te verdwijnen.
Doortje haalde de schouders op.
‘Neen, werkelijk, je bevalt me niet.’
Doortje lachte.
‘Vergeet niet, dat je me al die dagen verpleegd hebt!’
Doortje glimlachte spottend.
‘Maar geloof me toch. Zou het niet goed zijn, wanneer je er eens voor een paar weken uitkwam?’
Doortje werd achterdochtig.
‘Misschien ben je wel overspannen, Doortje.’ ‘Ach, Daniël, zou dat te verwonderen zijn, bij een verhouding als de onze? Ja, zenuwachtig voel ik me soms erg.’
Daniël haalde zijn portefeuille te voorschijn en begon er, onder de lamp, iets in te zoeken.
‘Zenuwachtig? Daar heb ik hier een probaat adres voor!’ Over de tafel heen reikte hij Doortje een snippertje papier.
Doortje kreeg een schok. De door haar uitgeknipte advertentie van die idioot. Daniël moest
| |
| |
in haar handtasje hebben gesnuffeld. Snuffelen echter was zijn gewoonte niet. Evenmin, een dergelijke ontdekking zo lang kalm voor zich te houden....
Maar ook Doortje hield zich goed. Ze deed, alsof ze de advertentie aandachtig, woord voor woord las, en merkte toen, onbewogen, op: ‘Ja, maar huwelijksmoeilijkheden.. Daan.., die zijn hièr toch niet.’ Daarbij keek zij Daniël ruiterlijk aan. Deze doorstond haar blik.
‘Helemaal niet, Doortje’, gaf hij, glimlachend, ten antwoord en kwam van tafel overeind, van plan naar de uitbouw te gaan.
‘Voor wat mij betreft ten minste, niet meer’ - voegde hij er, reeds halverwege in de kamer, als terloops aan toe - ‘voortaan niet meer.’ Toen viel het hem zelf pas op, dat hij, voor zijn doen, voor Doortjes bezoek bij die vent
| |
| |
veel te kalm gebleven was. Voor de goede orde ensceneerde hij dus nog maar een kleine ruzie. Doortje echter ging er ditmaal niet zo grif op in, als wel van haar te verwachten viel.
‘Maar, Daan, is dat nu de manier’, - meende zij gelaten - ‘om het hier dragelijker te maken? Of moet dat voortaan nog enkel van mij alleen uitgaan?’
Voortaan? Alleen! Of Doortje soms reeds vermoedde wat hij van plan was? Als afwezig staarde Daniël haar aan.
‘Weet je, Doortje,.... waar we nu zijn?’
‘O, mag ik er eindelijk ook eens bij zijn? Maar, neem je in acht, Daan! Op die manier laat ik mij niet langer schrik aanjagen!’
Daniël scheen haar reeds niet meer te verstaan. ‘Wij staan thans samen ergens op een toneel. Het scherm is voor de laatste maal opgegaan. In de stampvolle zaal zitten er al een paar te grienen.’ Daniëls ogen openden zich onnatuurlijk wijd. Doortje kreeg een schok. ‘We spelen samen het slot van een melodrama....’
Tijdens deze laatste woorden had Daniël, bij de kamerdeur aangekomen, onverhoeds het licht uitgedraaid.
Met bonzend hart in ondoordringbaar donker alleen gebleven, hoorde Doortje hem, op de gang naar de uitbouw, schamper lachen.
|
|