naar die boerderij onderweg bevond?.... Zo onverwacht als het beeld opgedoemd was, even plotseling werd het weer weggevaagd. De illusie echter bleef, dat hij intussen, hoe kort dan ook, hier, in de donkere uitbouw en tegelijk ergens, ver weg, vertoefd had. - Tegelijk? - Maar zo iets bestond immers niet!
En toch, Daniël, waar was je dan, wanneer je, zonder aan iets bepaalds meer te denken, ten hoogste nog met de woordloze spanning van een vraag in je hoofd volkomen met de omgeving gebroken had? Niets meer zag, niets meer hoorde?
Daniël luisterde gespannen in het duister.
Ja, Daniël, waar anders vertoefde je toen, dan reeds in het nergens. Slapen deed je niet. Bewusteloos of dood, was je evenmin. Je leefde nog, en toch, wat bleef er zo van plaatsverschil over?
Nergens! - Om dit éne ondoorgrondelijke woordje begonnen Daniëls gedachten om en om te cirkelen. Ongemerkt verstreek de tijd.
In het bed aan zijn zijde was Doortje ontwaakt. Zij zocht zijn hand.
‘Zit je nog te kamperen?’ Zo noemde Doortje Daniëls urenlang slapeloos in donker half overeind zitten.