de dunne gestalte geschroefd. De eigenlijke mens had zich volkomen binnen de omhulling van het lichaam terug getrokken. Als een spion achter zijn kijkgat verschanst, bespiedde die, zonder zelf gezien te worden, thans de omgeving en kon zo het lichaam straks weer in beweging zetten, besturen en zich verder dienstbaar maken.
Zij hadden elkander reeds begroet en nog gelegenheid de bij hun oppervlakkige verhouding passende gemeenplaatsen te wisselen. Intussen voelde Daniël wel, dat hij het nu was, die angstvallig trachtte te verheimelijken hoe hij over de ander dacht en zich daardoor - op zijn beurt - steeds meer in zich zelf terug trok....
Een naderende tram maakte, gelijk te verwachten was, aan het vluchtige onderhoud een einde. Twee robots, die elkander mechanisch de hand toestaken.... Op de treeplank draaide de zwart-bleke zich nog om en riep, met een knarsende lach: ‘Mijn groeten ook aan de archivaris!’