| |
| |
| |
[IV]
Nadat door het meisje de koffietafel opgeruimd was, bleven zij in de lichtere serre nog even praten. Dat gebeurde niet vaak. En ook thans niet lang. Toen Doortje vroeg, of hij weer in de duinen was geweest, kon zij haar steeds waakzame achterdocht ook ditmaal nauwelijks bedwingen. Daniël vertelde, wat hem daar overkomen was.
‘Dat houd ik voor een hallucinatie’.
‘Ik geloof het bijna ook’.
‘Was je bang?’
‘Ja’. - Pauze - ‘Maar niet zoals jij bedoelt’.
‘Wat bedoel jij dan?’
‘Ik begon er pas later, op de terugweg, over na te denken, dat, wanneer het inderdaad een hallucinatie geweest was, het zich dan toch aanvankelijk in niets van de gewone werkelijkheid onderscheiden had. - En ik mij dus, omgekeerd bedacht, er niet meer zo zeker van kon voelen, dat ook die werkelijkheid zelf geen zinsbedrog was’. - Pauze - ‘Toen pas werd ik even bang’.
‘Begin je soms weer?’
| |
| |
‘Maar Doortje, voel je dan niet dat ik het niet verder dan tot twijfel bracht? Ten hoogste tot een: misschien wèl, misschien ook nièt. Dat dus zelf weer verder generlei consequenties behoeft te hebben. Of, naar buiten, ook maar hebben kàn!’
Doortje haalde de schouders op. Zij begreep hem natuurlijk weer verkeerd en antwoordde prompt:
‘Dan deed je er voortaan ook beter aan, op die manier helemaal niet meer te spreken. Want al twijfel je aan zulk getwijfel ten slotte zelf weer, het is er dan toch maar. - Misschien wel omtrent je eigen vrouw.... Maar zo iets houd je natuurlijk achterbaks!’
Haar ogen fonkelden.
‘Maar Doortje toch....’. Tegelijk stonden zij op.
‘Ja, zeker, achterbaks. Trouwens welk normaal mens brengt er nu aan de werkelijkheid een misschien te pas? Maar je verbergt nog meer, Daniël! Veel meer!’
Hij glimlachte: ‘Zeg het maar gerust.... huichelaar!’
Ook bij Doortje kwam een glimlach op. - ‘Ik ga nu naar mijn ouders’ - Zij begon de kamer te verlaten. - ‘Het meisje is al weg. Ik heb in de uitbouw thee klaar laten zetten’.
| |
| |
‘Vergeet de huissleutel niet!’, waarschuwde Daniël nog.
Doortje lachte schamper: ‘Nee, doe maar wat je niet laten kunt!’
De huisdeur was in het slot gevallen.
Daniël ging naar de uitbouw, het enige gedeelte van het sombere, vochtige benedenhuis waar tegen de namiddag soms langzaam wat zon kwam. In het eerste kamertje, waarachter hun slaapvertrek lag, stond de thee met wat gebak. Twee kopjes nodigden tot gezellig plaats nemen. Daar kwam natuurlijk weer niets van.. Wat er uit deze verbinding worden moest? Doodlopen? Het meest pijnlijke ervan leek hem de financiële kant.
Daniël bevond zich weer in de smalle kille doorgang naar de sombere suite. Begrepen had hij natuurlijk wel, dat Doortje, sinds zij hier waren komen wonen, elke maand iets voor het huishouden van haar ouders toegestopt kreeg.... En dat liet hij, Daniël, zich welgevallen. Van mensen op wie hij neer zag. Een winkel! Maar hij moest wel. Zijn inkomsten waren, bij de eisen die hij bleef stellen, voor hun levensonderhoud reeds lang niet meer toereikend. Afschuwelijk! Zo'n toestand, waartegen alles binnen je in blind verzet kwam....
| |
| |
Maar - maar - wie of wat dwong hem er eigenlijk toe, die vernedering te duiden? Te blijven dulden!
Vier, vijf minuten op z'n hoogst. Daarachter in die stille uitbouw alleen, en.... Daniël begon zachtjes te fluiten.... Juist zodra de wil tot een vlucht uit de buitenwereld intens genoeg was, om daartoe over te gaan, dan ook voelde je pas, hoe de tegenstelling tussen innerlijk en buiten weggevallen was.... En viste je weer eens achter het net.... Er werd gebeld.
De vreemde had het doel van zijn bezoek reeds kenbaar gemaakt. Daniëls gezicht betrok. Zeker, zeker, komt U binnen.... Maar hangt U hier eerst even op. -
Zij zaten in de lichtere kamer aan straat. Dat Daniël, voor jaren, in een magazijn voor inrichting van luxe-woningen werkzaam was geweest, gaf thans nog aan dit kleine vertrek een eigenaardig cachet. Maar ook in het schemerige achter-gedeelte der suite stonden meubelen die uit een modelkamer konden zijn gekomen. Een massief ebbenhouten bureau-ministre; een hoge en nog bredere boekenkast, vol lofwerk en met geslepen ruiten. De keurige rijen verguld-bedrukte ruggen daarachter schenen er meer voor het uiterlijk effect te zijn opgesteld. Enkele
| |
| |
surrogaat-schilderijen, een gekleurde ets hier en daar, getuigden van zekere moderne smaak; zware tapijten van behoefte aan comfort; bloemen, losse en in potten, over de gunstigste plaatsen verdeeld, lieten de zorgzame hand van een huisvrouw vermoeden. Blijkbaar was deze inboedel indertijd voor een veel grotere, lichtere woning aangeschaft. Dat zich achter dit alles thans nog slechts fatsoenlijke armoede verborg, ging de buitenwacht niets aan.
De bezoeker voelde zich in dit degelijke milieu, dat hem tegemoet blonk alsof het nog in een étalage kopers moest aanlokken, terstond gerust gesteld. Het kwam er toch op aan een bijdrage los te krijgen. Voor de huldiging van een dichter, die binnenkort zestig werd en met wie Daniël in zijn studenten-tijd had omgegaan. Dat was nu ruim een kwart-eeuw geleden. In al die jaren had Daniël de ander niet meer gesproken en van diens dichterlijke ontboezemingen slechts af en toe enkele staaltjes onder de ogen gekregen, die hem, als orakeltaal, bijzonder geslaagd leken. Zo achtte Daniël het toch geraden de ander in diens, door het meubilair, wellicht te hoog gespannen verwachtingen, met enkele algemene aesthetische opmerkingen reeds dadelijk wat te temperen.
| |
| |
‘Voor de kunst, waarde heer, lijkt mij de nood even onontbeerlijk als voor de kunstenaar het dagelijks brood. Grote en voortdurende geestelijke nood!’
Daniël raakte in vuur. Met de linkerhand op zijn portefeuille geklemd, schermde hij met de rechter door de lucht.
‘Steeds in gisting, mijnheer, moet zij wezen, de Kunst! De eeuwige jeugd zelf; verduiveld nog toe!’
De ander schoof beduusd wat achter uit.
‘Zeker, natuurlijk....’ Om behoeftigheid in de vulgaire zin echter ging het hier gelukkig niet. - ‘Gelukkig!’, herhaalde Daniël opgelucht. - De bedoeling was, 's dichters werkkamer te laten verbouwen.
Daniël klampte zich, stom van verbazing, plotseling met beide handen aan de tafel vast. ‘Jawel, om daar een zeker soort van licht, licht uit een bepaalde windstreek vooral, binnen te kunnen laten.... - Daniël mompelde iets als bijval - ‘Licht, dat, naar de jubilaris ervaren heeft, stimulerender op zijn scheppingsdrang werkt, bevruchtender zelfs’. - Daniël knikte steeds welwillender.
‘Om kort te gaan. Ter dekking van de onkosten van die verbouwing, waarmee wij hem
| |
| |
natuurlijk niet zó maar - als met een boekgeschenk bijvoorbeeld - op de verjaardag zelf ter plaatse kunnen komen verrassen....’
‘Natuurlijk niet, nee, dat zal waar zijn! Ha, ha! Verduiveld nog toe! Nee, pardon, ik lachte daar om heel iets anders....’
Hier drukte Daniël zich met stoel en al wat van de tafel af en begon, bedachtzaam heen en weer schommelend, de bezoeker te fixeren. ‘Ik heb vanmiddag last van rare invallen. Moet U weten. Juist terwijl U het me daar over dat licht had, over dat bijzondere licht, waar onze vriend niet buiten kan.... Ja, toen herinnerde ik me plotseling, hoe een beroemde componist eens beweerd moet hebben dat hij het beste op dreef kwam - wat zeg ik? - ja, op dreef kwam, met, ha! ha!, een huilebalk op zijn schoot....! O, zeker, dat lijken ook mij twee uitersten.’
De ander maakte reeds aanstalten onverrichter zake heen te gaan.
‘Neen, neen, het is niet de bedoeling mij aan een, zij het dan bescheiden bijdrage te onttrekken. Te minder, waar het feestvarken en ik elkander als studenten.... Maar ja, dat heeft hij U zelf meer dan eens verteld, en daaraan had ik dan ook de eer van Uw bezoek te danken.’
| |
| |
Om niet zo maar botweg na de incassering te vertrekken, bleef de bezoeker voor een portret op de schoorsteenmantel - Doortje in haar beste jaren - dralen. Een kleine vleierij zou er hier wel ingaan.
‘Een pracht-foto, van een nog mooiere....’ ‘Dat was mijn vrouw.’
‘O, pardon.... mille fois pardon....’
‘Kom, kom, mijn waarde, niet zo somber! Zij is het nog.... En veel succes verder!....’.
Even later stond ook Daniël op straat. De sombere stilte der halfdonkere suite, de beklemmende herinnering aan de uitbouw, hadden hem plotseling schichtig gemaakt. |
|