Niet onmogelijk, dat de bengel reeds bestuurslid van de een of andere jeugd-vereniging was en daar zijn kornuiten van elke dag met: ‘Mijne Heren’ aansprak.
Zeker, dit vroeg ontwikkelde zelfbewustzijn, het vaste vertrouwen bij voorbaat over de toekomst te beschikken, lieten voor innerlijke verscheurdheid geen plaats over. Maar daarom ook juist viel er in die drieste blik geen zweem van werkelijke jeugd meer te onderkennen. Daniël begon zich steeds meer tegen het jongmens op te winden; tegen diens gegolfde haardracht, diens fraaie dasspeld, en maakte daarbij afwerende gebaren. Hoe had hij zich door de ijdeltuit zó kunnen laten intimideren, dat hij er thans zelfs bijna toe gekomen was zich voor hem een omweg te getroosten.... En dat nog wel, terwijl Doortje thuis zat te wachten....! Neen, snaakje, straks wordt er uit een ander vaatje getapt!
Aan de overkant kwam de winkel reeds in zicht. Nog juist tijd voor een plan de campagne.
Tegenover de winkel aangekomen, zou Daniël zich met een ruk naar het grote raam keren en dan, de straat overstekend, terstond beginnen de ander te fixeren - even doordringend als vernietigend - en hem zo, de stap wat inhou-