merkte Daniël, hoe, tussen de bosjes aan de hoek bij de achterweg, een paar takken wat uit elkander gingen.... De ander vertoonde zich opnieuw.... Ditmaal enkel met het hoofd, dat thans veel duidelijker te onderscheiden was. Een bont-gestreepte puntmuts, een peenvormige lange rode neus, vochtig glanzende ogen, rond van nieuwsgierigheid, half open de tandeloze mond. Terstond echter was het ook weer verdwenen.
Dit kiekeboe-spelletje begon Daniël te irriteren. Hij verhaastte zijn schreden, van plan de snoeshaan te rede te stellen in het open terrein, waar het onmogelijk was zich te verstoppen en waar reeds de punt van diens muts zich, boven de bosjes uitdeinend, voortbewoog. De ander scheen intussen wel twee maal zo lang geworden te zijn.
Daniël sloeg de hoek van het laantje om. Op de achterweg echter, naar beide richtingen, geen sterveling meer te bekennen! Op de andere duinpaden, nabij of verre, evenmin. De bosjes ter weerszijden van het laantje, de enige hier in de buurt, waren met hoog prikkeldraad omrasterd. Daar overheen te klimmen ging niet gemakkelijk. Zo snel zeker niet.
Besluiteloos bleef Daniël staan. In deze duinstreek, omtrent dit leeg gelopen uur, had hij